Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 2 juni 2025
SATURNINUS. Æmilius, breng die boodschap waardig over; Dringt hij ter veiligheid op gijz'laars aan, Dan zegg' hijzelf, welk onderpand hij wenscht. ÆMILIUS. Ik zal met alle zorg uw last volbrengen. TAMORA. Nu spoed ik mij naar de' ouden Andronicus, En tracht met al mijn kunst hem zoo te stemmen, Dat hij van 't Gothenleger Lucius scheide.
Doch zijn geveinsde waanzin zal voorwaar, Leef ik, geen schuts hem zijn bij zulk een hoon. Hij met zijn stam zal weten, dat het recht Bij Saturninus leeft; en, mocht het slapen, Hij zal 't zoo wekken, dat het, fel vergramd, Den fiersten samenzweerder vellen zal.
TAMORA. Loop, knaap; gij moet gehangen worden. BOER. Gehangen! Bij onze lieve Vrouw, dan heb ik een hals mooi aan zijn end gebracht! SATURNINUS. 't Is schand'lijk, onverdraag'lijk, al die hoon! Zou ik die monsterschurkerij verdragen? Ik weet, aan wien ik dit te danken heb. Onduldbaar is 't!
Hier werden onder koning Salomo de joodsche handelsvloten naar het land Ophir uitgerust. Zie servare de caelo. Aelius Catus en C. Sentius Saturninus, 4 n. C. Deze wet bepaalde, dat vrijgelatenen, die als slaven onteerende straffen hadden ondergaan, geen cives, maar dediticii zouden zijn. Ook onderwierp zij het burgerschap van vrijgelatenen beneden 30 jaar aan zekere voorwaarden.
Zoo Lucius leeft, dan wreekt hij ras uw smaad; De trotsche Saturninus en zijn gade, Zij zullen door hem beed'len aan de poorten, Als eens Tarquinius en zijn koningin. Thans naar de Gothen; 'k zamel daar een macht, Die mij op Rome en Saturninus wreek'. Een vertrek in Titus' huis. Een maal is aangericht. Titus, Marcus, Lavinia, en de jonge Lucius, een knaap, komen op.
TITUS. Wijs aan, lief kind, want hier zijn niets dan vrienden, Meld, welk Romein die daad bedrijven dorst; Sloop Saturninus weg, zooals Tarquinius, Ter schennis van Lucretia, 't kamp verliet? MARCUS. Zit naast mij, lieve nicht, en gij ook, broeder.
LUCIUS. Gij, trotsche Saturninus, stremt het heil, Dat Titus' edelaardigheid u toedenkt. TITUS. Wees kalm, mijn prins; de harten van het volk Geef ik u weer en speen die van hun lust. BASSIANUS. Ik, Andronicus, vlei u niet, maar eer u, En zal dit doen, zoolang ik leven heb.
SATURNINUS. Dat zij zoo, Marcus. TITUS. Wees welkom, vorst; wees welkom, keizerin; Welkom, krijgshafte Gothen; welkom, Lucius; En welkom, allen! Zij 't onthaal eenvoudig, 't Zal voedzaam zijn; ik bid u dus, tast toe. SATURNINUS. Waarom in zulk een kleeding, Andronicus? TITUS. Ik wilde zeker zijn, dat mijn onthaal U en uw keizerin zou waardig zijn.
Spreek, wie zijt gij, die daar zijt afgedaald In deze gapende oop'ning van den grond? MARCIUS. De onzaal'ge zoon van de' ouden Andronicus, Te boozer uur er heen gevoerd, om hier Uw broeder Bassianus dood te vinden. SATURNINUS. Mijn broeder dood!
SATURNINUS. Ja, maar de burgers achten Lucius hoog, En vallen mij wis af, om hèm te helpen. TAMORA. Wees keizer, heer, in denken als in naam. Taant ooit de zon, wijl muggen in haar dansen?
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek