United States or Saint Pierre and Miquelon ? Vote for the TOP Country of the Week !


DOM. MANDERS. Neen, goede God, dat zou iets vreeselijks zijn. MEVR. ALVING. Als ik wist dat hij het ernstig met haar meende en het tot zijn geluk zijn zou.... DOM. MANDERS. Wat? Wat dan? MEVR. ALVING. Maar dat zou het niet zijn; want Regine is er helaas het meisje niet naar. DOM. MANDERS. Wel, w

REGINE. Nou?... ENGSTRAND. 't Zou zoo lang niet duren vóór er een stuurman kwam,... of misschien een kapitein.... REGINE. Ik dank je om met zoo'n vent te trouwen. Zeelui hebben geen savoir-vivre. ENGSTRAND. Wat hebben ze niet? REGINE. Ik zeg dat ik weet wat zeelui zijn. Dat zijn geen menschen om mee te trouwen. ENGSTRAND. Dan trouw je ze niet.

Aan de rechterkant daarvan een deur die naar den tuin leidt. Door de glazen wanden heen ziet men een somber fjord-landschap, omsluierd door een dichten regen. Engstrand staat bij den tuindeur. Zijn linkerbeen is een beetje verdraaid; onder den hak van zijn laars heeft hij een houten klos. Regine met een leeg gietertje in de hand, houdt hem tegen als hij de serre binnenkomen wil.

REGINE. Ja, hij heeft mij ook over zoo iets gesproken. Maar ik weet niet of mevrouw Alving mij missen wil,... vooral , nu wij zooveel te doen krijgen met het nieuwe gesticht. En ik zou het ook vreeselijk naar vinden om van mevrouw Alving weg te gaan, want zij is toch altijd zoo lief voor mij geweest.

REGINE. Vertrek hoe eer hoe liever wat mij betreft. ENGSTRAND. Ja, maar ik wil dat jij meegaat, Regine. Dat ik meega...? Wat zeg je nòu? ENGSTRAND. Ja, ik wil dat je mee naar huis gaat, zeg ik. Nooit in der eeuwigheid krijg je mij mee naar huis. ENGSTRAND. Dat zullen we eens zien. REGINE. Ja, dat zal je net eens zien.

Hij ... die Engelschman ... die met zijn pleizierjacht ... hij gaf wel driehonderd thalers ... en zij was niks mooier dan jij, zeg. Er uit, zeg ik je! Nou, nou; jij zal me toch niet gaan slaan, ? REGINE. Jawel! Als je nog iets van moeder zegt, dan sla ik je. Er uit, zeg ik je! En sla niet met de deuren; de jonge mijnheer Alving.... ENGSTRAND. ... die slaapt, jawel.

MEVR. ALVING. Je moeder was braaf in veel opzichten, Regine. REGINE. Ja maar, zij was dan toch van den lichten kant. Ja, soms heb ik het wel eens gedacht, maar.... Ja, mevrouw, permitteert u mij dan dat ik maar terstond weg ga...? MEVR. ALVING. Meen je dat heusch, Regine? REGINE. Ja, zeker meen ik dat. MEVR. ALVING. Je bent natuurlijk vrij om te doen zoo als je wilt,... maar.... Ga je nu weg?

Je hebt niet veel lust om op de kinderen te passen in het nieuwe gesticht, hoor ik. Is dat dan ook iets voor jou, om je af te beulen voor die smerige kinderen? REGINE. Neen, als het ging zoo als ik 't graag wou, dan.... Nou, dat kan nog komen. Dat kan nog komen! ENGSTRAND. Wat kan nog komen? REGINE. Bemoei je daar maar niet mee.... Heb je hier veel geld verdiend?

Hier hoor je immers thuis. REGINE. Merci, mijnheer Alving;... ja, nu kan ik ook wel Oswald tegen je zeggen. Maar ik had mij niet voorgesteld dat het op die manier zou zijn.... MEVR. ALVING. Regine, ik ben niet openhartig tegen je geweest.... REGINE. Neen, en dat is schandelijk genoeg!

Dat is het beminnelijke in Jakob Engstrand, dat hij zoo volslagen hulpeloos bij iemand komt en zich aanklaagt en zijn eigen zwakheid bekent. Laatst was hij bij mij en sprak met mij.... Hoor eens, mevrouw, als het hem een hartsbehoef te zijn zou om Regine bij zich thuis te hebben.... Regine! DOM. MANDERS. ... dan moet u zich daar niet tegen verzetten.