Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 29 mei 2025
Maar eensklaps bleven al de boogschutters, diakenen, priesters, deken en dragers staan om zich te krabben. Het poeder beet de voetzolen van Pompilius vaneen, doch hij dorst zich niet verroeren uit vrees van te vallen. En de nieuwsgierigen zeiden, dat de heilige Maarten grammoedig rondkeek en een dreigend gezicht naar het arme volk zette. Toen beval de deken, dat de processie zou voortgaan.
Voor gezel had hij een klokluider, Pompilius Numan, een lafaard die zijn gelijke niet had, en 's nachts zijn schaduw voor den duivel en zijn hemd voor een spook nam. De proost was vet als een sleksken, of liever, als een kalkoen, vetgemest en pas voor het braadspit. Weldra werd Uilenspiegel gewaar, hoe hij het aan boord legde om zoo vollijvig te wezen.
Uilenspiegel zal u kleeden en als gij, door de vier mannen gedragen, een gebaar durft maken of uw mond open doen, laat ik u levend in de olie koken in den grooten ketel, dien de hangman rechtover de Hallen gebouwd heeft. Heer, ik zeg u duizendmaal dank, sprak Pompilius, maar gij weet dat ik zeer moeielijk mijn water kan ophouden. Gij moet gehoorzamen, hernam de proost.
En die man, daar, de klokluider, sprak de proost, naar Pompilius wijzend, heeft hij dan de hand aan die misdaad geleend, dat hij zoo wit als een doek ziet? Zeker heeft de gestolen wijn hem vergiftigd.
De proost ging tot Pompilius, die meer dood dan levend aan het klokzeel bengelde. Houd op met luiden, sprak hij, en luister. Wilt gij vijftien dukaten verdienen? Zondag zult gij Sint-Maarten in de processie verbeelden.
Ik zal gehoorzamen, eerweerdige heer, sprak Pompilius met den dood op het lijf. De ommegang ging uit, onder een blijde, heldere zon.
Uilenspiegel had de twaalf heiligen zoo goed mogelijk opgelapt en zij waggelden op hunne voetstukken tusschen de banieren der gilden; daarachter kwam het standbeeld van Onze-Lieve-Vrouw, vervolgens de maagdekens, in 't wit, die lofzangen zongen, dan de boogschutters, eindelijk het dichtst bij den hemel en meer waggelend dan de anderen, Pompilius, die gebogen ging onder de zware kleederen van den heiligen Martinus.
Hij zag er ontzagwekkend uit en zoog, met een boos gezicht, aan een mergbeentje uit zijne soep. Pompilius stond te beven in zijne schoenen, en zijn buik trilde van schrik. Uilenspiegel hield zich stil en tastte, inwendig lachend, in zijnen zak naar de sleutels. De proost sprak tot hem: Men eet mijn vleesch op en drinkt mijnen wijn uit: zijt gij het, mijn zoon? Neen, antwoordde Uilenspiegel.
Uilenspiegel, die zich voorzien had van krabpoeder, had zelf Pompilius zijn bisschoppelijk kleed helpen aantrekken, zijn handschoenen aangedaan, zijnen staf in zijne hand gestoken en hem geleerd hoe hij de handen moest houden om het volk te zegenen. Ook had hij de priesters helpen kleeden. Den eenen had hij de stool aangedaan, den anderen den pelsmantel, den diakenen het koorhemd.
Zich naar Uilenspiegel wendend, terwijl de bange Pompilius zich aan het klokzeel liet hangen, sprak hij: Nooit zal men tegen Zondag den heiligen-Martinus kunnen herstellen. Wat zullen de menschen zeggen en wat staat mij te doen? Heere, antwoordde Uilenspiegel, nood breekt wet: wij moeten tot een onschuldig bedrog onze toevlucht nemen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek