United States or Burkina Faso ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij had specialiteiten en categorieën; aan iederen spijker van zijn magazijn hing, versleten en opgelapt, een maatschappelijke stand; hier de rok van een gerechtspersoon, daar die van een pastoor, ginds de rok van een bankier, in een hoek de uniform van een gepensionneerd militair, elders de rok van den geletterde, iets verder de rok van den staatsman.

Het gekalkte plafond was indertijd wit geweest, beweerde de boekhouder, de eenige, die 't weten kon. En het behangsel, nog zichtbaar hier en daar tusschen de lessenaars en 't plafond en achter de kachel, was benauwd-vol leelijke ornamentieke bloemen, van een verschoten bruin-groen, valig, donker, op drie of vier plaatsen opgelapt met frisschere stukken, die niet patroonden.

Natuurlijk ging ik soms eens kijken hoe zijn werk vorderde, en het ging heel goed, zooals u zien zult; maar het bleef altijd een opgelapt stuk, en wij wilden u zoo graag verdriet besparen, en vergoeden.

Jack at dus aan tafel bij den gouverneur en nam les in het Spaansch en Italiaansch, zoolang de Harpij opgelapt werd. Nog eer het schip klaar was, kwam er een vaartuig van de vloot met last aan kapitein Wilson om zich naar Mahon te begeven en een transport, dat daar lag, uit te zenden, ten einde de vloot van levende ossen te voorzien.

Maar hij is een goede kerel, want hij heeft me eens de helft van zijn visch gegeven, terwijl hij zelf nog honger had; en ik weet niet hoeveel maal hij mij geholpen heeft, als ik in de knijp zat." "En voor mij heeft hij oude vliegers opgelapt, Huck, en vischnetten gebreid. Ik wou, dat ik hem uit de kast kon krijgen."

Hij zweeg, sloeg met de vuist op de tafel en knarsetandend voegde hij er bij: "Ik zou de wereld willen verslinden!" Een dikke vrouw, die even goed veertig als honderd jaar oud kon zijn, zat op haar bloote voeten voor den schoorsteen gehurkt. Ook zij droeg niets dan een hemd en een gebreiden onderrok met stukken oud laken opgelapt. Een voorschoot van grof linnen bedekte de helft van den rok.

Thans werd de oude, afgedankte Papoea-prauw der vorige patrouille in eere hersteld, opgelapt, scheuren met blik beslagen en met pek en werk gedicht en ziet, in den avond van 22 November was de expeditie op nieuw klaar voor vertrek; alleen haar omvang was ingekrompen; ik besloot te gaan met 18 man in 3 vaartuigen en 40 dagen vivres.

Uilenspiegel had de twaalf heiligen zoo goed mogelijk opgelapt en zij waggelden op hunne voetstukken tusschen de banieren der gilden; daarachter kwam het standbeeld van Onze-Lieve-Vrouw, vervolgens de maagdekens, in 't wit, die lofzangen zongen, dan de boogschutters, eindelijk het dichtst bij den hemel en meer waggelend dan de anderen, Pompilius, die gebogen ging onder de zware kleederen van den heiligen Martinus.

Wat weet ik er van en wat weet jij er van? Wij zijn lekkertjes gevoed en zoetjes gekoesterd, we zijn wel 's ziekjes geweest, we hebben wel 's pijntjes gehad, en dan zijn we voorzichtigjes weer opgelapt met drankjes en pilletjes en zoo door en zoo door; altijd is er voor ons gezorgd; en de menschen zijn wel 's onvrindelijk tegen ons geweest, ze hebben ons wel 's gesard en verveeld, o soms vreeselijk verveeld, maar niemand heeft er nog ooit met ons willen vechten op leven en dood!

Bij daglicht, zooals ze dan zat te kniezen in de triestige donkerte van de duffe leege kneip, zag ze er wat ouwelijk en opgelapt en sletterig-kwasi-damesachtig uit, met haar gekapte haar en de half-bloote armen, versierd met blinkende armbanden, die over 't breede voorschoot bengelden, maar 's avonds, als ze in functie was, in 't avond-lichte bierlokaal, slank en licht en vlug gaande tusschen de tafeltjes met 't witte voorschoot stijf gespannen om haar borst en buik en de kleine handen geklemd om ooren van bierpotten, dan was haar vroolijk-pittige gezichtje, dat bloosde van de warmte van 't werk, prettig om te zien gaan boven de met grauwe vilt bedekte koppen uit van de nonchalante bierdrinkers, de mannen van allerlei slag, die daar samenzaten in plompe houdingen, met hun zwaar-gewichtige bromstemmen, in den rook, als verkleede poldergasten, die schaftuur houden.