Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 22 juli 2025


In allen gevalle kon onze tocht voorwaarts niet geheel en al verhinderd worden; doch tegen mijn verwachting begon de Nautilus achteruit te loopen. "Wij gaan terug!" riep Koenraad. "Ja," antwoordde ik, "de tunnel schijnt aan die zijde geen opening te hebben." "En dan?" "Dan is onze beweging gemakkelijk te verklaren. Wij gaan achteruit en zullen er door de zuidelijke opening uitkomen. Dat is alles."

"Zal mijnheer het mij niet kwalijk nemen als ik hem een raad geef?" vroeg Koenraad. "Neen, mijn jongen!" antwoordde ik. "Welnu, dan moet mijnheer ontbijten. Het is voorzichtig, want wij weten niet wat er gebeuren kan." "Gij hebt gelijk, Koen." "Ongelukkig," zeide Ned Land, "heeft men ons slechts de gewone scheepskost voorgezet."

"Gelooft mijnheer dus niet aan reusachtige inktvisschen?" vroeg Koenraad. "Kom, wie heeft daar ooit aan geloofd, voor den duivel!" riep de Amerikaan. "Zeer veel menschen, vriend Ned." "Geen visschers toch; misschien geleerden." "Neen, Ned, visschers en geleerden beiden."

Wat er gedurende dien nacht gebeurde, hoe de sloep uit dien vreeseüjken Maalstroom geraakte, hoe Ned Land, Koenraad en ik uit dien afgrond gered werden, zou ik niet kunnen zeggen, doch toen ik de oogen weer opende, lag ik in de hut van een visscher, op een der Loffodeneilanden. Mijn beide makkers stonden frisch en gezond bij mij en drukten mij de handen; wij omhelsden elkander hartelijk.

Ik zag duidelijk hun spieraalvormige schelp, door Cuvier bij een netgevormde sloep vergeleken; het was inderdaad een schuitje, dat het dier draagt en het heeft afgescheiden, zonder dat het er aan vast is gehecht. "De Argonaut kan zijn schelp verlaten," zei ik tot Koenraad, "maar hij verlaat ze nooit."

Koenraad, Ned en ik gingen aan de ramen van den salon zitten. De kapitein begaf zich naar den stuurstoel om met zijn vaartuig als met een verdelgingstoestel te manoeuvreeren. Weldra voelde ik de schroef vlugger draaien en onze snelheid vermeerderen. De strijd tusschen walvisschen en potvisschen was reeds begonnen toen de Nautilus er bij kwam.

In het Zuiden, in Italië stierf Koenraad, de laatste regeerende vorst uit het huis der Staufen en in het Noorden, in Friesland versloegen oproerige boeren zijn tegenkoning Willem van Holland. Weer weerklonk bij de daarop volgende verkiezing van een keizer de kreet: Hier Welf! Hier Waiblinger!

Ik heb hen gezien, Koenraad, in nachtelijke droomen; hunne heilige oogen stortten tranen over de zonden en dwaasheden hunner broeders, en de schandelijke losbandigheden, waarin zij zich dompelen. Beaumanoir! riepen zij; gij slaapt, ontwaak!

"Wat, kent gij Duitsch?" riep ik uit. "Een weinig, zooals bijna elk Nederlander, mijnheer!" "Ga uw gang dan maar, mijn jongen." En Koenraad vertelde met de grootste bedaardheid voor de derde maal onze lotgevallen. Maar niettegenstaande de fraaie volzinnen en het schoone stemgeluid van den verteller, slaagde het Duitsch evenmin.

Wij keken zonder op te staan naar den kant van het bosch; ik hield mijne hand, welke een hap naar den mond bracht, stil, doch Ned Land at door. "Een steen valt niet uit de lucht," zeide Koenraad, "of het moest een aeroliet zijn." Een tweede zuiver ronde steen sloeg Koenraad een lekker duivenboutje uit de hand, en bevestigde dus zijne opmerking.

Woord Van De Dag

dompelende

Anderen Op Zoek