United States or Algeria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Jaantje bleef ongetrouwd en zeî altijd: "Moeder en Vader Huib kunnen me niet missen." Ze leefden heel gelukkig en tevreden en juist toen ze op zekeren middag aan tafel zouden gaan, wordt de bovendeur opengedaan en iemand roept: "Hola!" Huib rijst op en in den gang komende roept hij uit: "Jonge Kees, jongen, hoe maak-je 't? Wel, dat is goed dat je me eens komt opzoeken! Dat is goed!"

Mevrouw had herhaaldelijk geheime onderhandelingen gevoerd met een groote, dikke vrouw, die een onberispelijke neepjesmuts, een lichte katoenen japon en een zwartzijden boezelaar droeg, en Jaantje pruttelde in zich zelve, terwijl zij in de keuken haar werk verrichtte: „Dat mensch begint me derekt al te commandeeren; ze hangt me nou al de keel uit. Zoo’n armoede en grootheid!

Groet uwen Bruidegom, groet de Vriendinne Buigzaam, en de jonge Vriendinnen; en neem my in liefde aan. Ik ben Willis, of ze de verkeering van Willem en Aletta goedvindt. Met Sara heeft ze ernstig gesproken: die ziet wel tegen het huwelijk op, maar 't zal wel marcheeren. HONDERD-ZESTIGSTE BRIEF. Cornelis schrijft aan zijn Jaantje Adriana Nijverhart dat papa hun verloving ook goedkeurt.

"We willen hier eens even ankeren en een glaasje drinken op Jaantje Lanoy, het matroosje! Vind-je 't goed, Jonge Kees?" Deze maakte geene tegenwerpingen en weldra traden ze eene herberg bij het hoofd binnen. Er was zooeven eene sloep met zeevolk aangekomen, dat hier ook binnen gegaan was. Bovendien waren er nog al enkele burgers ook, zoodat er heel wat drokte en beweging heerschten.

"Jìj bin 'n beddepisser, jìj!" verweet Jaantje, krijschend met vinnige snikking. "Dat lieg-ie! Dat lieg-ie!", schold Meijer, spichtig van drift: "Bin ìk 'n beddepisser, Essie?... Jij bin 't! Jij!"... "Zoo za-je dood blijve zitte!" , vloekte 't kind simpel na-kijvend den toon van 't huis.

Jaantje, in de keuken, was daarentegen danig uit haar humeur en beweerde herhaaldelijk tegen de werkster, „dat ’t volk tegenwoordig maar persies deê wat ’t wou, en dat ’t voor een fersoenlijke dienstmeid geen doen was om behalve de gewone druktens nog de akefietjes van zoo’n mormeldier te moeten redderen.”

Slechts twee wezens gevoelden zich in dat gelukkige huis, op dien dag, ellendig, misdeeld, ongelukkig en diep-rampzalig: ’t waren Bijou en Jaantje!

Wat er na het maal zooal gesproken werd weet ik niet; maar dat weet ik wel dat Jonge Kees een half jaar later zijne Jaantje Lanoy als vrouw te Schevelingen had. Van zichzelve bracht zij mede: hare moeder en.... de mooie brieven. Huib had zichzelf meegebracht, was het altijd, als men hem vroeg hoe hij hier was komen wonen. En 't gaat onze luidjes goed; er is welvaart in huis.

Jaantje Lanoy kende hem toch, en die zou den ouden man wel voor een enkelen keer te woord willen staan. Ja, dat zou hij doen! Veertien dagen later zat hij bij Jaantjes moeder koffie te drinken, en zij had hem altijd zoo'n gezellig ouwentje gevonden, dat zij hem zelfs wel in huis wilde hebben. Dat nam Huib gaarne aan.

De keukenmeid, die met de werkster niet meer over Tienus sprak, omdat zij eens gezegd had: „’t is de peine nog al waard om over zoo’n paarderijer zoo te kremieten”, hechtte zich uit verfijnd egoïsme hoe langer hoe meer aan den kleinen hond, die dankbaar was voor de beentjes en het brood dat Jaantje hem verstrekte.