Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 12 juli 2025
Toen ik in den avondstond hoorde dat mijn naam in het Capitool met toejuichingen was ontvangen, was voor mij de nacht die volgde toch geen nacht van geluk, En later in welslagen of wanneer mijn voornemens verwerkelijkt waren, was ik toch niet gelukkig, Maar de dag dat ik mij met zonsopgang van mijn bed verhief volkomen gezond, verfrischt, zingende, ademende den rijpen herfstadem, Toen ik ten Westen de volle maan zag verbleeken en in het morgenlicht verdwijnen, Toen ik alleen over het strand wandelde en, ontkleed, baadde, dartelend met de koele wateren en de zon zag opstijgen, En toen ik dacht dat mijn lieve vriend, die mij teeder liefheeft, op weg was naar mij toe, o toen was ik gelukkig, O toen smaakte elke bete mij zoeter en dien geheelen dag voedde mijn brood mij beter en die heerlijke dag ging heerlijk voorbij, En de volgende kwam met gelijke vreugd en met den volgende, 's avonds, kwam mijn vriend, En dien nacht, toen alles rondom stil was, hoorde ik de wateren langzaam rollen, rollen op het strand, Ik hoorde het gierend ruischen van water en zand die fluisterend op mij toekwamen, om mij geluk te wenschen, Want hij dien ik boven alles liefheb lag slapend aan mijn zijde onder hetzelfde dek in den koelen nacht, In de nachtstilte, in den herfstmaneschijn was zijn gezicht naar mij toegekeerd, En zijn arm lag zachtkens over mijn borst en die nacht was een nacht van geluk.
Kaatje en Jan kakelden met Mientje, wier oogen glommen van pret, en met Bonnie, wier kindergezichtje nooit uit de plooi kwam, zelfs niet bij tamelijk-gewaagde anecdoten, waarom juffrouw de Bruin het gierend uitschreeuwde. Robert beweerde tegen Gerrie, die vriendelijk zat te luisteren, terwijl Sneeuw zich verdienstelijk maakte, en Emilie bezig-hield, het veeleischende meisje van Robert.
Drie, vier voet hoog stond het water op den dam, gierend joeg de storm en bulderend sloeg de zee erover heen, toen mannen als Klaas Ree, en Schoonbeek en Sperling het hoofd betraden.
Een verflarde krant, nat en met klapprende deuken, spoot van omlaag, draaide in kolking vlak bij de ramen, scheurde in twee de einden werden gezwalpt over het dak, gierend mee op den wind, nog juist belicht door een straal die de plaats en de ramen met paarse vonken bespette. Het duurde niet lang. Het licht, minder schel, kreeg violette zweving, vreesachtig getril van teer-spelende vlammen.
En scheurde een twijgjen uit het loof, En dacht den klepper te kastijden, Wijl aan haar voet de bloesem stoof; En nu nu school ze in luwt van blaêren, Want gierend aan zijn arm ontglipt, Want zwierend van het paard gewipt, Was zij de boschjens ingevaren, En riep van verre: "'t Is geen kind, Die Roeltjen in den donker vindt!"
Van alle zijden herhaalde de duisternis den klank, en de wind voerde hem op in gierend draaien, totdat hij wegstierf in de hooge lucht. En Johannes zag hoe de grashalmen hem boven 't hoofd reikten, en hoe de kleine steen, die zooeven laan zijn voeten ag, hem nu het gezicht belemmerde. Pluizer naast hem, even klein als hij, vatte den steen met beide handen en wentelde dien met alle krachten om.
Een doffe, verre bons, die even den grond deed dreunen en de ruiten deed rinkelen en, nog vóór het dreunen en het rinkelen had opgehouden, een gierend geloei hoog in de lucht, een langgerekt loeien en gieren dat in woeste vlucht met toenemende felheid en snelheid naderde, en plots daarop een krakende knal van barstend metaal, gevolgd door een gedonder van ineenstorting, alsof een gansch gebouw opeens ten gronde werd vernield.
De luide zinnen van haarbeider twist weêrklonken door het geheele huis, scherp en schril te midden van de weeklagende stormvlagen, die gierend om het huis joegen en aan de vensters schudden. Henk verscheen en hij wilde met een strenge stem haarbeiden bevelen zich te matigen, maar het was hem onmogelijk zich te doen verstaan.
Aan verder slapen was nu voorloopig niet meer te denken, want de wind werd hoe langer hoe heviger, deed de ruiten kletteren en loeide om het huis heen met een gierend geluid, dat Hedwig als een sombere klaagtoon in de ooren klonk.
Oewit, oewit, oewit, tsjwie-ie-ie! zoo klonk gierend en snerpend Ismaques' jachtkreet boven mijn hoofd. Toen ik van mijn visschen opkeek, kon ik zijn breede wieken over mij heen zien zwieren en trof mij de glinstering in zijn stralend oog, als het in mijn kano spiedde of naar het koele plekje tusschen de rotsen achter mij, om te kijken of ik ook wat ving.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek