United States or Anguilla ? Vote for the TOP Country of the Week !


Moeder was haar geen hardvochtig wezen meer en ze kon peinzen op heur, zooals ze peinsde op vader: een groot medelijden verlamde haar oproerig karakter en ze weende, duikende haar brandend gezichte in 't zakkend geveder van haar hoofdkussen. In den morgen verzwakte haar uitermatig leed, maar ze bleef den dag door turen naar den komenden winter, verslonden in vaag gemijmer, aldoor treurig en maf.

Nadat zij was heengegaan, om zich bij het vroolijke gezelschap aan tafel te voegen, waarheen Erec haar riep, bleef de andere jonge vrouw nog langen tijd in gemijmer verzonken. Enide's woorden hadden haar wakker geschud uit hare ijdele zelfzucht en toen zij zich dien avond te slapen legde, was het met een hart vol goeden wil.

Want weinig minder roem dan mijn ouders openlijk dragen op de winst-nuttigheid hunner dochter, dragen zij, leest ge in hun hart, op de geestesgaven huns zoons. Die ervaring heeft mij in mijmeringen geleid over den zielkundigen achtergrond van dit verschijnsel. Volgenderwijs kabbelde mijn zoet gemijmer voort.

Paul was er plotseling door verrast, de gang gestuit van z'n gemijmer; een paar maal haalde hij diep adem, met groote oogen blikkend om zich heen, en bijna-blijdschap; een zonnig beeld van louter zaligheid was in z'n hoofd: hier zijn met haar, haar in zoo'n laan te zien!...

Wel neen!" lacht Willem, uit zijn gemijmer ontwakende: "Maar áls ik het was, zou je dan wel altijd bij zoo'n prins willen blijven?" "Ja wel," zegt Sander. "Waarom?" "Om ditte!" zegt de jongen en likt nog eens langs den rand van den grooten chocolade-kop. "Hadt je dat nooit geproefd?" Het ventje grinnikt alsof hij wil zeggen: Dat kun je begrijpen!

Het ritje in het rijtuig was al een heelen tijd over de straatsteenen aan het rammelen, en mevrouw Verlat keek sprakeloos door het eene portière-ruitje uit, terwijl, eenderlijk in sprakeloos gemijmer, pastoor Doening uitkeek door het andere. De paarden hielden stil onder de olmen der Regentielaan.

Zoodra de meisjes den koning gewaarwerden, hieven zij luide klachten aan, die Psamtik uit zijn gemijmer opwekten. Hij herkende de jammerende maagden en boog zijn hoofd diep neder. Doch spoedig hief hij het weder op, en vroeg zijne oudste dochter, voor wien zij water droeg?

Ze schurkten dicht naast mekander, met brokklende daken, puinveld van pannen en slijmrige pijpen. Wat uitstaande ramen, ramen van dobbelsteenruitjes, waren zwak van gemijmer door 't machteloos druilwolken-licht, met bleeke weerkaatsing van mat-roestig blik. Langs het lood der kozijnen hing aan de rekken het drooggoed, bij de loods aan de voorzij een roodvoerde deken.

En ’t spelend koeltje ritselt door de boomen, En schuift hem beuke-loovers toe, de dooden.... Tot zacht gemijmer schijnt Natuur te nooden, En ’t grootsche denkbeeld heeft hem ingenomen: „Natuur, Gij waart, toen God het: „Wees!” deed hooren; God heeft u, als ge zijt, op eens gedacht, En ons het heerschen over u beschoren!”

Als Grootmoe het moest hooren! Ik zal het haar toch niet zeggen, troostte Albertken, maar ik zou toch niet altijd met één vrouw willen getrouwd zijn... Snepvangers begon uitbundig te lachen en Albertken, een oogenblik uit zijn lood geslagen, lachte mee. Wij, jongens, zagen nooit, zei hij en verzonk weer in zijn gemijmer.