United States or Costa Rica ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een open plek, getuige van een vroegeren brand, straalt in al de kleurenpracht der liefelijkste herfstbloemen. Een aanvallig kind, met blonde krullen en zachte blauwe oogen, staat langs den weg, en groet ons met bijna oostersche bevalligheid. Daar ritselt en klatert een beek dwars door de afgevallen bladeren.

Het bankpapier ritselt in zijn hand; hij is er van geschrikt, want zooveel geld heeft hij nog nooit bijeen gezien. „Zestienhonderd en vijf gulden samen! Geen bagatel,” denkt hij, en als hij verder niets hoegenaamd meer in het taschje vindt, vouwt hij de banknoten weer op en bergt schielijk een en ander weg,

Hoor eens, hoe het windje door de bladeren ritselt, hoe de kerfdiertjes gonzen, hoe de vogelen kweelen! Zie eens, hoe de warme stralen der zon door het looverdak der boomen dringen en gouden strepen op den grond tooveren! o Woud, vol vrede en lommer, Met diepe eerbiedenis Betreden wij uw boorden, Zoo rustig, groen en frisch.

Overal zijn geuren die alleen 's nachts rondzweven, als de lucht zwaar is van dauw. Langs de helling ritselt het, klinken wonderlijke kreten, geroep, gepiep; ook uit het water glijden die geluiden, of ze komen boven uit de lucht, zoodat wij ons verwonderd afvragen welke boschbewoners er zoo bij nacht en ontijd op uitzijn en wat ze toch uitvoeren.

Dat ziedt en ritselt en verspreidt zich in strepen over de heele aarde en loopt heen en terug in een onophoudelijke haast. Maar als de groote goudstroom daar buiten daalt dan snellen de kleine gulden wateraartjes terug van uit de uithoekjes van de wereld.

En aan hun voet kabbelt de kleine beek, en droomt de blanke veldbloem, en de engel des vredes schrijdt met zachten tred en uitgespreide vleugels over het aardrijk heen. Maar hoort ge daar niets? 't Was de nachtwind maar, die in het struikgewas ritselt. Neen, 't is toch de nachtwind niet. Het geruisch komt uit de verte, en het klinkt anders dan het geritsel van den wind in het gebladerte.

De landman slaapt; het rundvee staat te lodderoogen in de schaduw van wilg en hagedoorn; de schapen op de hei hebben den zoom van het dennenbosch gezocht waar hun herder met opgetrokken knieën achterover op den grond ligt, en Philax nevens hem met de amechtige tong uit den ruigen bek. Alles zwijgt. Geen vogel doet er zijn lied schallen of tjilpt op bescheiden toon; geen blaadje is er dat ritselt.

Door heg en struik gingen de jagers, vergezeld van de blaffende honden. Daar ritselt het loover, hijgend baant de ever zich een weg door het bosch. Suizend snort de jachtspies uit de hand van den jongsten broer en blijft in de schors van een eik zitten. "Je hand is meer geschikt om vrome christenen te zegenen," zegt de oudste schertsend.

Verbeeld u eene rijzige, deftige vrouw, met een schrander uitzicht, wier helderwitte neteldoeksche muts de lokken van zilvergrijs haar beschaduwt, die glad langs een breed, effen voorhoofd zijn gestreken, dat zich boven een paar peinzende oogen welft; een sneeuwwitte halsdoek is met keurige netheid over hare borst geplooid; hare glanzige bruine zijden japon ritselt vreedzaam, terwijl zij in de kamer op en neer trippelt.

't Zou toch mogelijk kunnen zijn, meent de hond; en ijlings zijn plaats verlatende, vliegt hij den winkel uit, naar achter, de gang ten einde, ritselt met de nagelpootjes langs de trap in weinige sprongen naar boven, en dan, na 't snufflend zoeken op het kamertje van den jongen baas onder 't bed en naast de kleerkast, hier, ginds, overal, maakt hij ijlings denzelfden weg ritslend langs de trappen terug, en zit al spoedig weder voor de deur in den winkel, en krabt, luid jankende, vier vijf malen achtereen.