Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 28 november 2025
"Wat Jezuïet? wat Panne?" vroeg Eugenio, met een glimlach: "de vent is razend." "Waarlijk!" zeide de Baron, terwijl hij Eugenio met een scherpen blik aanzag en langzamerhand zijn hartsvanger uithaalde: "ik heb dat gezicht meer gezien: ja hij is het!" "Ben ik het?" hernam de Jezuïet: "weg dan met alle vermomming!
Gij komt toch niet van.... van, gij weet wel wien...." Dit zeggende, zag hij hem scherp in 't gezicht, als wilde hij de aanvulling van den volzin aan den vreemdeling overlaten, wien hij voor een der medegenooten van Pater Eugenio hield. "Ja, ik weet zeer wel van wien ik kom," antwoordde de ander, op een toon, die Ludwigs vermoeden versterkte.
"Ik verlangde reeds u te zien, Pater!" zeide Mom: "om van u te vernemen, wat hier sedert mijn afwezigheid al is voorgevallen." "En ik," zeide Eugenio, "ben begeerig om te hooren, of UEd. met den zoogenaamden Jonker van Craeihorst tot een verklaring hebt moeten komen." "Hoe! gij wist dan reeds?...."
Eugenio naar het kasteel te brengen, naar hem toetrad met een gelaat, waarop verbazing, gramschap en droefheid onderling in strijd schenen. "Welnu, Joan!" zeide Reede: "uw vriend is geknipt, en niemand heeft eenig letsel bekomen. Zult ge mij nu ook gelieven te zeggen, waarom gij de partij van dien bloedhond getrokken hebt en ons in den pekel hebt laten zitten?"
"Gij ziet, hoe een ontrust geweten ontwaakt," zeide de Jezuïet tegen Joan, meteen een pistool voor den dag halende: "deze man heeft mij herkend: hij behoorde ook onder de moordenaars." "Dat mag ik van jou wel zeggen, schurk!" galmde Bouke: "Jonker laat mij los: want zoo die schelm los komt, is het land in nood." "Gij hebt voor mijn veiligheid ingestaan," zeide Eugenio, Joan scherp aanziende.
En dit vermoeden sloeg tot overtuiging over, toen hij, na lang op het gelaat van den vreemdeling getuurd, en op het einde der samenspraak zich een weinig naderbij begeven te hebben, den Jezuïet van de Katholieke Hofstede herkende; want schoon er sinds dien tijd twintig en meer jaren verloopen waren, behoorden de gelaatstrekken van Eugenio onder diegene, welke men niet licht vergeet, na ze eens aanschouwd te hebben.
"Ik sta als versteend," zeide Mom: "zult gij ons ook van dit raadsel de oplossing verkiezen te geven, Pater?" "Ik heet Van Dyk," zeide Eugenio koeltjes, "en ben een verjaagde Remonstrant, die in Den Bosch woont; want, zoo mijn gezicht mij niet bedriegt, zie ik aan het eind der straat Klaas Meinertz met twee Arminianen komen."
"Daaraan zijn wij bezig," hervatte Mom, "gij kunt aan Pater Eugenio, die toch een kennis van u schijnt, bij gelegenheid wel eens vragen, wat ik al gedaan heb om die zaak bevorderlijk te zijn. Hij zal u zeggen, dat er in Tiel reeds meer dan honderd lieden bijeen zijn, die...."
Zijn gemoedsangst had hem naar Eugenio gejaagd; zijn gemoedsangst deed hem weder verlangen in de opene lucht terug te keeren, en, zonder een woord te spreken, zou hij de kamer verlaten hebben, toen Eugenio hem, op den welbekenden strengen toon, aan welken bij altoos was gewend geweest gehoorzaam te zijn, gelastte te blijven.
Strak en akelig stonden zijn oogen; maar duizend ontzettende gedachten bestormden zijn ziel. Het was hem nu duidelijk gebleken uit de woorden van den Baron, van Bouke, van Eugenio, dat de beide eersten de moordenaars, de laatste de vriend van zijn vader geweest waren. Doch aan genen was hij tot nog toe alles, aan den laatste niets verschuldigd geweest.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek