United States or Bulgaria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Doch 's menschen heerschappy, in enger kring omschreven, Leed door verzwakking niets, maar werd door geest gesteven, En 't schouwspel van zijn rijk was Englen toezicht waard: Ja, 't scheen dat God in hem zich zetelde over de aard.

En aan een plotselinge opwelling gevolg gevend, stonden al de aanwezigen op, ontblootten het hoofd, en luid en krachtig, met gloed en geestdrift, weerklonk het Engelsche volkslied: »Toen Brittenland op 't Goddelijk Woord, Oprees uit der zeeën schoot, Zou dit zijn wet, zijn handvest zijn. En englen zongen dit refrein: Beheersch, Brittanje, d' oceaan! Geen Brit laat zich in boeien slaan!"

Ai my, wat wierd die volle borst? Een stroobosch, door den staf des jammers uitgedorscht! Een nevel overtoog, een wreede worm verknaagde Het Godlijkst in 't Heelal, waarop ooit zonlicht daagde. Ja, Evaas ouderdom was aller Englen straf, En trok ons oog en hart van aard en menschdom af!

Als vele waatren ruischen ze ons voorbij, Maar ondermengd met luit- en harpakkoord! Zij stroomen door den gantschen Hemel voort. En hoor! nu ruischt het van eene andre zij' Weêr anders, maar met de eigen harmony! Dat is verrukkend! dat is wonderbaar! Wat mag dat zijn? 't Zijn Englen, die elkaâr Toezingen uit de verten. En wat dan Bezinge zij?

Eva, ja, gy wierdt der Englen smart! Hoe zagen we uw albast verrimplen en verschroeien! Hoe 't morgenrood der kaak, zoo schittrend eens in 't gloeien Verduisterd, weggewischt! het oog van glans beroofd, En 't stralend zonnegoud verzilverd op uw hoofd! Hoe 's levens welbron aan uw' boezem, uit wier togen Wy eens de Onsterflijkheid en Englenfierheid zogen, Verdroogd, verflenst!

Gy weet: dat eerste paar, der Englen zorg en vreugd, Leefde opgehoopt met heil, in onvergangbre jeugd, Onvatbaar voor 't besef der eensbezuurbre kommer: En sleet zijn eeuwigheid in Edens zuivre lommer, In volle zaligheid en onbeperkt genot. De hooger Geesten zelfs benijdden 't heerlijk lot.

Zy, mengling uit het zaad van tweederlei geslachten, In 't sterflijk lijf voorzien van meer dan stervlingskrachten, En blakende in het hart van dien ontembren moed, Die Englen, Goden toont, als d' oorsprong van hun bloed! "Elpine! melde ik u den overmoed der rooveren? Gy zaagt de helft der aard door hun geweld veroveren; Wat weêrstond, neêrgeveld, verdreven, of vergaan.

Ja, valsch en bedrieglijk, met doornen bezwaard, Met neevlen omsluierd, is 't leven op aard: Toch weet ik een hoekjen, dat Eden beschaamt, Door de Englen HET LAND VAN DE LIEFDE genaamd. Woedt elders de bliksem in blaakrenden gloed, Versterft ieder bloemtjen in tranen en bloed, Hier drijven de stormen verschoonend voorbij: In 't LAND VAN DE EEUWIGE LIEFDE is het eeuwige Mei!

Gij, waarlijk zalige!.... Ach, hoe was u toch, Toen gij Hem 't eerste hoordet? Weet gij 't nog? Mij was te moê als iedren laatsten maal. Ik spreek nu nog met u in aardsche taal: Dáarin beschrijft men zoo iets niet! Wist gij Bij de allereerste ontmoeting: "dat is Hij?" Bij de allereerste ontmoeting. Door een gloed Van stralen, die alle Englen scheemren doet?

Door het luchtruim doet zich hooren Welluidend klokkenspel. Der englen luiten, Cimbaal en tamboerijn en liefelijke fluiten Weerklinken door de lucht, gekleurd door purperrood, Alsof Someiro's westerglooiïng noodt Van de ondergaande zon den glans en gloed te voelen, Als golven hemelsblauw 't begroeide strand bespoelen.