United States or Niger ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dáár zij het huw'lijk plechtig ingezegend. TITUS. Mij noodt men niet om deze bruid te volgen. Titus, wanneer placht gij alleen te gaan, Aldus onteerd, met krenkingen getergd? MARCUS. O Titus, zie! zie, wat gij hebt gedaan! Een braven zoon gedood in boozen waan!

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Ik kom geen sterv'ling tegen of hij groet mij, Als ware ik hun een welbekende vriend; Daarbij, een ieder noemt mij bij mijn naam; Die biedt mij geld; een ander noodt mij bij zich; Die dankt mij voor bewezen vriendlijkheid; Die biedt mij iets bijzonder fraais te koop; Daar even riep een snijder me in zijn winkel, En liet mij zijde zien, voor mij ontboden, En nam meteen mij ongevraagd de maat.

Een bode noodt hem binnen te komen. WILLEM aarzelt maar geeft aan de noodiging gehoor. De gravin laat hem in een kamer brengen en betere kleeren uit haar mans garderobe geven; zij begroet hem als graaf van Holland en laat niet af, al loochent hij het; op slimme wijs weet zij hem tot erkenning der waarheid te brengen. Bij het vallen van den avond komt graaf OTTO thuis.

De fiere appelschimmel, het edele strijdros stapt met zijn berijder langs een naïeven boom aan een naïeve bloemenweide, die zich met kinderlijk primitief maar gevoelig perspectief verliest in de hoogte, terwijl het Schaakbord let wel, met zeven maal acht velden! de lucht doorzweeft en den ridder tot volgen noodt.

Toen kuste hij haar waar hij maar kon. Uw spiegel, sprak hij, is bloeiende jeugd in trotschheid gehuld. En de schoone ging heen, en vergat niet hem een paar gulden te geven. Aan een dikken monnik, die hem vroeg om zijn tegenwoordig en toekomstig gezicht te zien, antwoordde Uilenspiegel: Gij zijt eene hespenkast, en een bierkelder zult gij ook zijn, want zout noodt tot drinken, niet waar, dikzak?

De krekel sjirpt van weelderig verlangen, En de echo van het puin, die ’t antwoord bauwt, Noodt den geliefde met die schrille zangen, Die aanzweeft op een wiek van rossig goud: En waar, voor eeuwen, ridderzangen klonken, Staart de star der liefde ’t zwijgen aan, En droevig zendt ze uit schemerblauw heur lonken: En weemoed fluistert zacht door de espenblaân.... De zwerver treurt, in mijmerij verzonken, Dat het verleden is voorbijgegaan....

Een boot, de Maha, vertrekt van Olehleh den 30sten Mei en wij nemen daarop passage. Wij vertrekken van Kota Radja om vijf uur 's avonds. Een zeeofficier, dien wij bij aankomst in de haven ontmoeten, noodt ons zeer vriendelijk, met hem te dineeren. Zoo is onze laatste herinnering aan Sumatra er een van gastvrijheid. Wij zijn na den maaltijd aan boord gegaan.

Ick was beladen met anghsten der hellen, Ick was in noodt, in zuchten en in quellen. Doch ik riep des Heeren naem alsoe aan: O Heer verlost mijn siel uyt desen noodt!

Door het luchtruim doet zich hooren Welluidend klokkenspel. Der englen luiten, Cimbaal en tamboerijn en liefelijke fluiten Weerklinken door de lucht, gekleurd door purperrood, Alsof Someiro's westerglooiïng noodt Van de ondergaande zon den glans en gloed te voelen, Als golven hemelsblauw 't begroeide strand bespoelen.

En de dikke tonne schuimende Brugsche kuite, noodt zij ons niet, met haren vollen buik, tot een gulle drinkpartij? Als 't kind gedoopt wordt, zei Soetkin, moeten er twee oortjes zijn voor den pastoor en één gulden voor 't festijn.