United States or Guatemala ? Vote for the TOP Country of the Week !


De pijnboomen suizen 't Oud lied met nieuw blij-zijn, Fonteinen en waatren Frisch-zangerig ruischen: Als muziek van een geest rijst van 't land en de zee melodij; De bergen beschaatren Stormdonders die blij zijn, Maar waar zijt gij? Wat wagenmenners zijn 't? Waar zijn hun wagens?

Roemt ge op wetenschap klaar, die den mensch gij deedt dagen? Toen ontgloeide er een dorst in hem, nimmer verslagen Door die stervende waatren, een koortsdorst verterend, Liefde, twijfel, hoop, smachten, hem eeuwig verheerend. Een verscheen van zachte waarde Lachend op de bloedroode aarde: Zijn woorden duurden, snel venijn Gelijk, verdelgend waarheid, deernis, vrede.

Wien smeek ik, die mijn oog, ten hemel opgeheven, Die wareld weêr herbouw' en weêr herroep' in 't leven, Die, wat der waatren stroom in 't denkbeeld achterliet, In de eb der eeuwen met heur' afloop dreef in 't niet? Wie voert haar uit die nacht van 't ondoordringbaar duister Te rug?

Zoek er niet naar de bronne die waatren Of de veer, die het alles beweegt; De verschijnselen, nooit de verklaring, Zijn den denker ten schamelen oogst Hoe die golven den oever bereiken Waar een andere nutteloos breekt Hoe die eene zich heft naar de hoogte, En er praalt in de glanzende zon.

Ik zie de dorre schelven aangegrepen Door ’t schuimend diep als wolken wit en grauw En zie het rund al loeiend medesleepen... En beef.... Een kreet, een gil klinkt schril en rauw: De landman, door de waatren vast-genepen, Wordt in den dood gesleurd met breeden klauw.

De zeeën en de afgronden en woestijnen En van de diepe lucht de onmeetlijke domeinen, Echoën 't na van al hun wolken, al hun waatren! Zij roepen luid als ik.

Glad is de ijskorst van den winter, die den rug der waatren dekt, En den helder-blaauwen hemel tot een blanken spiegel strekt; Maar wie meldt het, wat daaronder in den schoot dier waatren huist? Wat er in de donkre diepte langs den bodem woelt en bruist? Feest is 't op den Ammersode, schoon geen dartel looffestoen Poort of brug omzwiert met bloemen, nis noch zuil met lachend groen.

Uit zijn pijp, in blauwe wolkjens, Steeg de zwoele damp ten hemel, Heel de warme lucht doorstroomend Met een droomerige zachtheid, Alle waatren lieflijk tintend, Alle scherpe heuvels rondend. Alzoo zond hij heinde en verre De Indiaansche zomerweelde, In de maand der schoonste nachten, Als in 't Noord de sneeuwjacht dwarrelt. Zorgloos droomde Shawondasee!

Want de hal hing vol van wonder licht Als rozegeur in puren brand, Dat straalde van Moeders aangezicht Op zoldering en wand. Want de hal was vervuld van licht geluid Als veler waatren ver gerucht. Zij hoorde den klank van veêl en luit Op de doorzongen lucht. Zoo stond onnoozele Beatrijs Verheerlijkt met Maria mee. Eén ademtocht. Der heemlen wijs Verging in 't lied der zee.

De goden stonden op de kust, elk keek, En wijl zij keken neigde zich de zon In rook omhulde zee, en aan kwam nacht, Toen legde zich de wind en kalmte kwam; Maar door het duister zagen zij het schip Nog over wijde waatren voortgevoerd, Verder en verder, als een oog van vuur Zoo leek nu Balder's mutserd in den nacht, Maar zwakker scheen hij in het sterrenlicht, De lijken werden dus verteerd, ook 't hout.