United States or Seychelles ? Vote for the TOP Country of the Week !


"We kennen best wachten", zei hij. Zij volgde zachjes lachend, alsof ze iets dee wat niet mocht. Buiten tikkel-spette de regen. Hij, de koude handen wrijvend, en geeuwend, leunde tegen 'n zuil, beluistrend het zwak gezoem dat boven en op zij, van wand naar wand gonsde, overal echoën scheen te vinden, overal kwinkjes sloeg van ver-weg kindergeluid. Zij, over hem, keek naar den grond, spelend met 'r éénen schoenveter, die slijknat over 't hout slierde en slappe vocht-figuurtjes trok. In den halfschemer zag-ie 't sterkst haar ooggitten, de zwarte, kluwige wenkbrauwlijn, den lach van onwezenlijkheid. Als ze opkeek, keek ze 'm dwazerig aan, als ze néerkeek had de heele uitdrukking van 't gezichtje 'n doen alsof ze wìst dat ze bekeken werd, 't wel gek vond, wel gek, erreg-mal en plezierig. Zulk een schuilen en aanschieten van lach èn het glimlachend dwalen der oogen onder de broeiing der brauwen was als 'n opwekking, deed z'n oogen begeerend ontleden, de vormen van 'r beenen in 't deukend, slapplooiiend blokjes-goed zoeken. De scheemring gaf 'r een bekoring, zoo als dingen in nacht doen, boomen in nacht, huizen in nacht. Ze was hier niet 't van den rotten sinaasappel vretende, verwaarloosd-mooi jodinnetje noch 't verlegen kamer-schepseltje dat-ie zoo dikwijls op de trappen voorbij was geloopen zij stond in schuiling van schaduw, zwijgend, zonder ruwheid, zonder afstootends ènkel oògen, zwarte oogen onder zwarte brauwen, zwarte oogen in teerbleek vel en tuimelend windsel van wild-krullend haar er om henen. Als ze str

Onder het bladdak dan van groepende boomen had zijn stem geklaterd, vrij van de verstuiving des winds, slaande den stammenwand, om te echoën als een steen die rolt in een ravijn. Hij had verhaald van zijn groote reis in Afrika's binnenland, uitgeluid van zijn geweldig begeerd-hebbend leven, opgewonden en met groote liefde. Vinden, wegen vinden, oorsprongen vinden.

De zeeën en de afgronden en woestijnen En van de diepe lucht de onmeetlijke domeinen, Echoën 't na van al hun wolken, al hun waatren! Zij roepen luid als ik.

Waren het niet de echoën van geloop, van gedans, van gedraaf? Klotste nu niet vanuit de duistere tunnel der poort het aandriften van een kudde? Hoor, op het veld daar schoten de geweren. Zie, daar stoomde weêr blinkend het buskruit op. En voor het snelle neêrgaan van zijn oogen versomberde de hemel, krompen de blokken op in zonnig wolkenwit.

En de dreuningen der bolle wolkslagen, romling in steenen spelonk, vielen met mokergeweld, brallend met stompe echoën, plomp van heen-schokking en weer zwaar van daver-plof berstend vóór het zwak nagestommel z'n vluchting volbracht. Niet even was er geadem van stilte. Slag sloeg na rogglende loeiing, knal zwol na buldrenden val.