United States or Jamaica ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Wáar mot 'k kijke?" "Nou bij óns", zei Saartje, meeloopend naar de holte der deur en mede opkijkend naar het kopergeglim in het donker. "Hallef ses", las Meijer... "net twéé minnute d'r voor." "Hallef zes?", knikte de blinde: "... speule jullie maar vort"... Zachjes inschuifden de voeten de kamer, naar de koperen kachel waar water op ruisde.

Rauw-krijschend scheurde gegil en gekerm over 't water. Er lagen er onder den voet die brulden en jammerden. Het werd eene worstling van stikkende, tierende menschen waarom het patsend sabelgeweld. Een man met 'n bloedenden houw, was gillend gevlucht op 't hooge bordes, bebette zijn wond met een doek. Het bloed liep langs 't baardhaar dat plakte om 't witte doodsangst-gelaat, gutsend met purperen schreeuw langs den neus, den snor en zachjes neertapplend op 't zwart-natte buis. Met kollende vreesoogen keken de juweliers in het gebouw. Zij drongen verschrikt achter de ruiten, wassen gelaten in 't blauw-wit licht van de gracht, aanziend het dompe rumoer, b

Zoo waren soms ook wel de straten, als 't laatst zonne-rood van 'n dakraam verstoven. Dicht bij de school, zachjes opwandlend, ontmoette hij Rebecca, de dochter van Poddy. Zij zagen elkander daaglijks, bij Suikerpeer, bij Reggie, bij den cigaretten-jood zelf, op de nauwe, kreunende trappen.

Hier en daar was 'n deel vermolmd, maar 't luik, pas vernieuwd en geteerd, lei zoo solide als de deur van 'n brandkast. Zachjes loopend, keek-ie omlaag. De kleinste diepte was zeker dertig, veertig meter. Je kon je geen gemeener gevangenis fantaseeren. De dood, honger óf 'n verlossende begrafenis anders was 'r geen uitweg. In elk geval, hij zou 't mogelijke doen.

"Wat is 'r?", glimlachte hij, er mee spelend, maar in plotslingen wrevel, niet meer lachend, stroef kijkend naar het muren-gewrok, liet hij het hulsje in z'n zak glijden, hield de armen om 't kind. "Wat zit 'r in, oomè?", vroeg ze zachjes, wetend dat 't niet mòcht. "Niks", zei hij stilletjes-lachend: "niks, kleine aap.... Morgen krijg je 'n cent."

De groote spuit siste water na in de oogkas, wegspoelend het sterke bijtsel en een watje wreef over de nu angstig dichtgeknepen oogleden, die zoo heftig saamdrukten dat het bleek koontje in smarttrek opbolde. Maar alweer had de zekere hand het andere oog in bewerking genomen, kolde dat uit in de bloedranden der buitenwaarts ombuigende, angstige leden, drupte de druppel in het open ovaal. Het kind zachjes greide, rukte wild met het hoofdje, wèer klonk de sussende, goedig-monotone stem en na-spoot de groote spuit, melkstraal slaand tegen het hoornvlies, in de bleek-roode randen. Afgezet van de knie, stond het jogje hulploos, verblind, met knuistjes die bewriemden de gesloten gepijnigde oogen. Een oog twinkte schuw open, beet krimpend dicht en op den tast, huilend, groene snotzakjes op de bovenlip, stapten de voetjes naar de bank achterin. Terwijl was een meisje op het zwartleeren voorschoot gelicht. Ze ging rusten vanzelf met het hoofdje tegen de borst van den dokter, gewoon aan de zondagsche inspuiting, glimlachend. Ze had een garstig met zalf besmeerd hoofdje en alleen het rechter oog was iets aangedaan. Kalm bekeek de dokter het hoornvlies door een loupe, knikte goedkeurend, mikte kort met de druppelspuit, spoot water na, wiesch het oog met 'n watje. Zoo hielp hij het eene kind na het ander, geduldig, ze sussend, gijntjes zeggend, bijna machinaal de zieke kinderoogen behandlend. Vóor Saartje, die angstig te wachten stond ze was óok aangestoken werd nog 'n ventje geholpen van drie, vier jaar, met bleeke scherpe trekjes en 'n scherp-vleugelend jodenneusje. Het eene oogje was blind, melkwit overleid als door parelmoer, het andre aangetast had een vurig ontstoken rand. Het kind lachte verlegen, weende niet, verweerde zich niet, leunde zoet achterover gaatjes van neus die zwart het gelaatwit doorpriemden, kousjes afzakkend, gulpje half-open met kreukels van 'n geel-bepiest hemdje. "Leelijk hoor, joggie" zei de dokter goedig "héél leelijk. D

De waterpot, helwit, dreef bij de pooten der tafel, zachjes dobbrend door 't golvend beweeg van de dweil. Stank van vuil dat lang in warmte gebroeid, stank van riolen en beerputten, door 't rijzend water geloosd, ontsteeg het glad-kalm water, dat de vrouw probeerde te hoozen.