Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 juni 2025


Er zat een jogje van 'n jaar of vier op zijn schoot, kindje met opgezet-fletse koonen, oogranden rood van ontsteking. Glimlachend boog de jodenkop, de vingers aangrepen de oogleden van 't kind dat huiltrekje kreeg. "Kom, groote man", suste de dokter.

Met 'n half pond van die steentjes, ben je zoo rijk dat je 'n eigen huis ken koope en niks hoeft te doen". "Da's lulle", zei 't manke jogje, stellig: "met 'n half pond steene 'n huis 'n héél huis! Wat kost dan zoo'n steen?" "Je heit 'r van hònderdduizend gulden", blufte Eleazar, die schik in de jongens-rapheid had: "van wel meer"...

"Omdat", zei 't jogje dadelijk: "omdat ze verrekke van de kou, net as de grootvader van de flesschetrekker an de overzij, die ze in de kelder bevroren hei-je gevonden"... "Nee", zei Eleazar: "benèjen in 't water is 't, as de boel toegevroren is w

"Hei-je dan 'n schepnet?" , vroeg Jan, geintresseerd. "As ze boven drijve hei-je ze zoo maar te grijpe." "Boven drijve? Boven drijve? Verrek dan rake ze toch onder 't ijs!" "As 'r 'n bijt is, zoeke ze lucht 'n visch die geen lucht krijgt stikt net as wij"... "!", schreeuwde 't jogje, schel in de ochtendlucht lachend: " 'n visch die in 't w

De kelderdeur stond vol-open. Bij de kist met bloedrige slagersbeendren, was Jacob bezig zich uit te kleeden. Eleazar zag 'm stappen op 't matras naast Gompel, het slapende jogje. En door 'n nevel van moeheid, aanwaasden de kamer, de bedsteden, de kinderen op den grond, de stukkende lamp, de tafel met het kienspel, de cursausche amandelschillen, de kelder met de muffende, stinkende kisten en manden. Zoo hij nu zat, uitgeput, loom, met natte, ijskoude voeten, geleek hem de grijze, vertrapte wereld waarin hij zich bewoog, waarin ze allen gedoemd waren hun leven te kniezen, hopeloos, wereld van alleen gr

"Gedoomes fijn, !", schreeuwde 't jogje: "jeezes-mierande wat leit 't dicht! As 'k geen manke poot had gong 'k rijje! Ga jij d'r mee op?" "Nee", zei Eleazar: "'t is hier koud genoeg!" "!", schimpte de rakker: "dat zeg-ie maar asof 'k nie-weet da-je nie durreft as d'r geen balke onder legge". Hij zei 't zoo kinderdriest, dat Eleazar in den lach schoot.

As-je denk da-je mijn 'r tusschen neemt, zeg, mot je vroeger op staan!" Weer lachte Eleazar, 't ventje dat als 'n oud mannetje praatte bij z'n dunnen nek schuddend. "Dooie bliek en dooie voren, gestoofd met 'n scheutje azijn, Jan daar zou jij van smulpapen, as 't warm voor je op tafel sting." Samen liepen ze op, de man en 't manke jogje, sprekend als kameraden.

De groote spuit siste water na in de oogkas, wegspoelend het sterke bijtsel en een watje wreef over de nu angstig dichtgeknepen oogleden, die zoo heftig saamdrukten dat het bleek koontje in smarttrek opbolde. Maar alweer had de zekere hand het andere oog in bewerking genomen, kolde dat uit in de bloedranden der buitenwaarts ombuigende, angstige leden, drupte de druppel in het open ovaal. Het kind zachjes greide, rukte wild met het hoofdje, wèer klonk de sussende, goedig-monotone stem en na-spoot de groote spuit, melkstraal slaand tegen het hoornvlies, in de bleek-roode randen. Afgezet van de knie, stond het jogje hulploos, verblind, met knuistjes die bewriemden de gesloten gepijnigde oogen. Een oog twinkte schuw open, beet krimpend dicht en op den tast, huilend, groene snotzakjes op de bovenlip, stapten de voetjes naar de bank achterin. Terwijl was een meisje op het zwartleeren voorschoot gelicht. Ze ging rusten vanzelf met het hoofdje tegen de borst van den dokter, gewoon aan de zondagsche inspuiting, glimlachend. Ze had een garstig met zalf besmeerd hoofdje en alleen het rechter oog was iets aangedaan. Kalm bekeek de dokter het hoornvlies door een loupe, knikte goedkeurend, mikte kort met de druppelspuit, spoot water na, wiesch het oog met 'n watje. Zoo hielp hij het eene kind na het ander, geduldig, ze sussend, gijntjes zeggend, bijna machinaal de zieke kinderoogen behandlend. Vóor Saartje, die angstig te wachten stond ze was óok aangestoken werd nog 'n ventje geholpen van drie, vier jaar, met bleeke scherpe trekjes en 'n scherp-vleugelend jodenneusje. Het eene oogje was blind, melkwit overleid als door parelmoer, het andre aangetast had een vurig ontstoken rand. Het kind lachte verlegen, weende niet, verweerde zich niet, leunde zoet achterover gaatjes van neus die zwart het gelaatwit doorpriemden, kousjes afzakkend, gulpje half-open met kreukels van 'n geel-bepiest hemdje. "Leelijk hoor, joggie" zei de dokter goedig "héél leelijk. D

Woord Van De Dag

verduldige

Anderen Op Zoek