United States or Sri Lanka ? Vote for the TOP Country of the Week !


En gij, mijn jongen, spoed u uit mijn oog; Gij zijt een balling; dralen moet gij niet. IJl tot de Gothen, zamel daar een leger; Hebt gij mij lief, ik denk, dat gij het doet, Zoo kus me en ga, want deze zaak wil spoed. LUCIUS. Vaar, Andronicus, eed'le vader, wel, Rampzaligst man, die ooit in Rome leefde!

HERTOG. Treed dan ter zijde; ik weet niet, wien ik zie. 364 ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Ja, ik, doorluchte vorst, kwam van Corinthe. DROMIO VAN EPHESUS. En ik met hem. ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Hierheen gebracht door hertog Menaphron, Den hoogberoemden krijgsheld, uwen oom. ADRIANA. Wie van u beiden at vandaag bij mij? ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Ik, eed'le vrouw. ADRIANA. En gij zijt niet mijn man?

MARCUS. Kunt gij niet gissen, wat zij van u wil? JONGE LUCIUS. Voorwaar, ik weet het niet en kan 't niet gissen, Tenzij een vlaag van waanzin haar beving; Want overmaat van smart, dit zeide mij Grootvader, kan een mensch waanzinnig maken; En 'k las ook wel, dat Hecuba van Troje Van kommer dol werd, en dit bracht mij angst, Hoewel ik weet, oom, dat mijn eed'le moei Mij even lief heeft als mijn moeder ooit, En nimmer, dan in woede, zou doen schrikken.

Doch met mijn eer durf ik er borg voor zijn, Dat de eed'le Titus schuldloos is in alles; Zijn onverholen woede toont zijn leed. Zie op mijn bede hem genadig aan; Verlies door ijd'len waan geen vriend als hij, En grief zijn vriendlijk hart niet door uw fronsblik. Verhoor mijn bede, en laat mij dan begaan.

Slechts dit wil ik uw hoogheid nog doen kennen: Bij al mijn heil'ge plichten jegens Rome, De hooge en waardige eed'le, Titus hier, Is grievend in zijn eer en naam gekrenkt, Hij, die, om mij Lavinia af te dwingen, Met eigen hand zijn jongsten zoon versloeg, Voor u volijv'rig, en in toorn ontvlamd, Dat hij weêrstreefd werd in zijn gave aan u.

MARCUS. En welkom, neven, na zeeghaften strijd, Zoo gij, die leeft, als gij, die slaapt in roem. Gij, eed'le jong'ren, die voor 't vaderland Het zwaard toogt, zij u aller heil gelijk! Toch is deze uitvaart zekerder triumf, Daar zij 't geluk van Solon heeft erlangd En over alle wiss'ling triumfeert In 't bed der eere.

ÆMILIUS. Neen, kom! eerwaardige Romein, en stell' Veeleer uw hand ons onzen keizer voor, Den keizer Lucius; want ik weet, met mij Roept elk, als ik: "Dat Lucius keizer zij!" Allen. Heil, Lucius, heil! heil, Rome's eed'le keizer! Gaat thans in 't rouwhuis van den ouden Titus, En sleur dien godvergeten Moor hierheen, Opdat een ongehoorde marteldood Als straf bepaald zij voor zijn gruw'lijk leven.

Zij ontvluchten, Door ons vervolgd, in deze abdij; en hier Sluit nu de abdis de poort voor ons en weigert Aan ons verlof, dat wij hem komen halen, En weigert ook, hem aan ons uit te leev'ren. Gelast dus, eed'le hertog, dat hij ons Gebracht word' ter verpleging in zijn huis. 160

TAMORA. Laat af, Romeinsche broeders! Eed'le Titus, Grootmoedig overwinnaar, zie mijn tranen, De tranen eener moeder voor haar zoon; En waren uwe zonen u ooit dierbaar, Zoo dierbaar is, bedenk dit, mij mijn zoon.

BODE. Eed'le Andronicus, slecht vergeldt men u Die goede hand, die gij den keizer zondt. Hier zijn de hoofden van uw eed'le zoons, En hier uw hand, met hoon u weergezonden; Uw smart hun spel, uw kloeke moed hun spot. Dit wee is mij, bij 't denken aan uw wee, Meer leed dan 't denken aan mijns vaders dood. MARCUS. Sicilië's gloeiende Ætna moog' verkoelen, Mijn hart zij nu een eeuwig laaie hel!