Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 12 juli 2025
Wat al ontroering, dien volgenden morgen, dadelijk op straat, voor het huis van voller en slavenkoopman, toen de caterva, mèt Cecilius en Cecilianus dit maal, hun woning verliet, allen te zamen, om te baden in de Thermen van Titus, om iets te eten, om daarna te repeteeren. Ten eerste de ontroering, die ging door de straten, omdat er die nacht een moord was gebeurd in de Carinæ en een inbraak; meer bizonderheden ontbraken nog: de misdadigers waren gevat, zei de een; zij waren ontvlucht, beweerde de ander. Dan de ontroering in de caterva zelve, dat de Bacchides toch zouden worden opgevoerd.... Misschien de Bacchides èn de Menæchmi beiden, had de dominus met gezag verklaard, terwijl de slavenkoopman, Autronius, dit maal een troep van twaalf buitenlandsche slaven en slavinnen, meest Daciërs, ter markt zoû geleiden en de voller in den blanken weêrschijn van zijn uitgehangene toga's op den drempel van zijn winkel verscheen om Lavinius Gabinius te begroeten. Intusschen trok de "paraziet" den dominus ter zijde, en tusschen de bolderende karren vol marmerblokken, door muilen getrokken, onder een geklikklak van zweepen der karrevoerders, poogde de "paraziet" zijn dominus fijntjes te bepraten.... Zoû het toch werkelijk niet beter zijn, meende de "paraziet",
Cecilius en Cecilianus werden opgedrongen, op de nauwe vluchtrichels van de Sacra Via. De trappen af kwamen de Senatoren, Consulaire-personen, Aanzienlijken: zij waren ter morgen-salutatio bij den Keizer geweest: hunne gelaten stonden bleek en strak: niemand wist ooit....
De dominus, bezadigd, wilde spreken, maar Cecilius en Cecilianus riepen door elkaâr: Jullie meiden hebben geen stèmmen, die doorklinken in ònze theaterruimten! Neen, jullie meiden hebben geen stemmen! jullie zijn veel te klein ook, voor de klassieke komedie! In éen woord, jullie meiden kùnnen niet! Op de planken kunnen jullie alléen fluit-spelen of dansen, zoo als Thymele doet!
Ja, zei Cecilius en wees naar beneden; daár werden we gedrongen door het volk, dat schold ons uit het was juist salutatio bij den Keizer geweest en ik was met mijn broêrtje en toen beschermde Martialis ons en we stegen in den draagstoel van den edelen Plinius.... En hij zei het als ware het eene herinnering, die lang, lang geleden was....
Een gangetje.... zei Cecilius. Ja, een gangetje. Een sm
Zij begon daarna Cecilianus te kappen, niet anders dan zij Cecilius gedaan had. Buiten, op de straat, naderde als een vage brom.... Allen schrikten, zagen elkander aan.... Cecilianus gaf een gil.... Dat is de beer! riep de jongen. En hoor! riep Cecilius. Balkt daar niet de ezel van Nilus? Buiten, in de lange gang van het postscænium, waar de kleedkamers op uit kwamen, roezemoesde het.
Bij Herkles, ja, wie jullie beiden zijn? O, wie ik ben? Néen, zei Cecilianus; wie ik ben! Ik ben hij, zei Cecilius. En hij is ik, zei Cecilianus; en samen zijn we wij. Zijn jullie tweelingen? vroegen de baders: er waren oude kerels bij. Of ik een tweeling ben? vroeg, dom doende, Cecilius. Of jùllie tweelingen zijn.... O, of ik een tweeling ben? hield Cecilianus voor den mal.
Hij zeide nu alleen, met zijn matte stem: Cecilius is, als hij niet dood is, ziek. Ja, Cecilius is ziek.... Hij heeft gedanst tusschen te veel geschitter.... Cecilius laat je zeggen, Cecilianus, ging Earinus voort; dat je sterk moet zijn en gezond moet pogen te worden. En opstaan. En eten.... Ja, zeide mat de knaap. En dat je niet ziek meer bent, als hij terug komt.
Als je nu alles hebt, dominus en jullie, jochies, ook, mag ik dan maar een plaatsje zoeken in de cavea, om je straks te bewonderen? vroeg Cosmus. Ja, Cosmus, zei de dominus. Ja, Còsmus, herhaalde Cecilius ter loops, bij zijn werk, terwijl Cecilianus, geknepen mondje, zweeg.
Wie, ik? vroeg Cecilius. Vraag je wat ik doe? viel Cecilianus in. Ik ben Præfekt van Antiochië, blufte Cecilius. En ik de Keizer van Alexandrië, blufte Cecilianus. En zij rolden over elkaâr van het lachen. Maar de baders begrepen.... Jullie zijn kunstemakers, die voor de Megalezia gekomen zijn, zeiden de baders. Wat doen jullie? Koorddansen? Pff! minachtten de beide jongens. Verbéeldt je! Wij!!
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek