Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 4 juni 2025


Wie kan dat nu weten? Maar als het zoo was, is het zeker, dat Gösta Berling geen tijd had om te treuren. Gösta voelde niets van de vreugde van 't avontuur en 't gevaar. Zoo vaak hij durfde, zonk hij ineen van vertwijfeling. "Ekeby! Land, dat ik liefheb," sprak hij dan in zichzelf, "dat uw eer strale over de wereld!"

Toen werd het plotseling Gösta Berling duidelijk hoe 't hem op deze reis gaan zou. Hij trekt verder naar 't Noorden, naar Björnide. IJzer! Is er ijzer? Neen, natuurlijk niet! Zij hadden immers geen kolen gehad, en van Ekeby hadden ze geen geld voor de kolenbranders gekregen, noch mannen om de kolen te halen. 't Werk had den heelen winter stilgestaan. Dan gaat Gösta naar 't Zuiden.

Maar die heele tijd was natuurlijk niet zoo stormachtig en bewogen, als het schijnt, wanneer de gebeurtenissen op een paar bladzijden bij elkaar gedrongen worden. Gravin Elisabeth moet voor het oog altijd heel kalm geweest zijn. Alleen toen ze hoorde, dat Gösta Berling dood zou zijn, was ze door haar ontroering overmeesterd.

Hij lag op de bank in de gelagkamer, en hield gericht over zichzelf: "Gösta Berling, afgezette predikant, beschuldigd het eigendom van een hongerig kind verdronken te hebben, wordt ter dood veroordeeld. Tot welken dood? Tot den dood in de sneeuw." Hij greep zijn muts en wankelde naar buiten. Hij was nog niet geheel wakker en ook niet geheel nuchter.

De jonge vrouw verneemt spoedig, dat Gösta Berling leeft. De oude heeft haar door list tot bekentenis willen brengen. Maar wat zou dat? Het was Gods wil. God heeft het zoo beschikt. Zoo is de zondares op den reddenden weg der verzoening gelokt. Er is maar één ding, dat haar beangstigt. Hoe zal het haar schoonmoeder gaan, wier hart om harentwille verhard werd? O, God zal haar genadig oordeelen.

Wee u, gij oproerige golven; nu geldt het in waarheid een strijd voor de vrijheid! Nu komt Gösta Berling naar de beek; nu hebben de lieden een aanvoerder, nu staan de verdedigers op de muren; nu begint een geweldige strijd. Hoor, hoe hij de menigte toeroept! Hij beveelt, hij zet allen aan 't werk. "Licht moeten we hebben, allereerst licht.

Zooals Gösta Berling haar nu zag, zooals ze uit de steenkoolbergplaatsen in 't bosch kwam, met zwarte handen en een stompje pijp in den mond, met een korte lamspels zonder voering aan, met een kleed van gestreept, zelf gesponnen wollen goed, de schoenen met ijzerbeslag en een mes in een schee voor in haar borst, tusschen de plooien van haar pels, met het grijze haar glad weggestreken van haar mooi oud gezicht zoo had hij haar honderdmaal hooren beschrijven, en hij begreep, dat de beroemde majoorsvrouw van Ekeby voor hem stond.

De zijde van haar natuur, die naar buiten gekeerd was, zou nooit haar inwendig ik geheel tot zijn recht laten komen, dacht hij. Maar Gösta Berling moest haar van dat oogenblik dienen, zooals men al wat schoon en verheven is dienen moet. Ja, het was hem onmogelijk er berouw over te hebben, dat hij zoo pas nog zoo ruw tegen haar gedaan had.

Ik zag haar de eetzaal inkomen, maar ik voelde niet, dat zij mijn moeder was, Gösta Berling. Ik groette haar als een vreemde en noodigde haar uit mee aan te zitten en aan den maaltijd deel te nemen. Zij wilde mij toespreken alsof ik haar dochter was; maar ik antwoordde, dat zij zich vergiste: mijn ouders leefden niet meer; zij waren beiden overleden op mijn trouwdag. "Toen kwam zij in haar rol.

"Ik wist wel, dat u me te sterk waart en mij zoudt dwingen te leven." "Gösta Berling," zei ze plechtig, "ik heb om je gestreden als om mijzelf. Ik heb tot God gezegd: als er nog een greintje van Margaretha Celsing in me is, sta dan toe, dat ze te voorschijn komt en dien man belet heen te gaan en zichzelf te dooden. En Hij stond dat toe. En je hebt haar gezien, en daarom kon je niet heen gaan.

Woord Van De Dag

verheerlijking

Anderen Op Zoek