Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 22 juni 2025
Wen de jeugd met de eerste droomen Immer verder van ons vliedt, Als een blaadtjen op de stroomen, Dat ge nimmer keeren ziet: Als de feestkelk, leêggedronken Onder scherts en snarenklank, Onverwachts wordt volgeschonken Met des lijdens alsemdrank: Dan eerst kan de Liefde ontwaken Met een volheid en een gloed, In den zwijmel der vermaken Door het hart niet eens vermoed.
Kendet gij mij? Laast gij van mij? Liefdet gij een luttel den held? Ik kende u, ik las van u, ik liefde u al zoo zeer, mijn held en oom! zeide Ysabele. En ik dacht: mocht eenmaal de ridder, die mij zal dienen, wen ik koninginne van Noordhumberland ben, dienen als Lancelot Logres' koninginne doet, mijn oom gelijken: Gawein!
Niets blijft er over Dan een gevoel van hen, gelijk de toover Van tonen, wen bezielde stem en luit Verruischen, eer het antwoordend geluid Nog zweeg, dat in de diepe ziel blijft dolen Als echo's winden door oneindge holen. Hoe schoon dees lucht-geboren wezens! Toch Voel 'k alle hoop vergeefsch behalve liefde!
En zij was, met Gwinebants liefde in heur harte, vol zorg Gawein, den wigant, geen rouwe te doen en zij zeide, toen Gawein nog eens vroeg: Ysabele, mijne zoete Ysabele, hebt gij mij lief? Ik heb u harde lief, mijn oom Gawein en wen ik Koning Clarioen van Noordhumberland trouwe, zal ik u mijn ridder wel kiezen, zoo als Guenever Lancelot koos.... Toen aarzelde wel Gawein.
En daar, waarheen heel zijn verlangen dringt, Ziet hij een Vrouwe voor wie de englen neigen; Zòò stralend dat mijn pelgrim-geest in d'eigen Lichtgloed haar schouwt, die uit haar wezen blinkt. Hij schouwt haar dus, dat wen hij, weergekomen, 't Verhalen wil, 't droef hart dat hem doet spreken Niet vatten kan een taal zoo wonderbaar.
Zoo ge het wist: wèl zoude 't u berouwen Dat ge mij niets dan die bespotting biedt. 't Is wijl, wen Amor mij dicht bij u ziet, Hem vult zulk overmoedig zelfvertrouwen, Dat, woedend onder mijn ontstelde zinnen, Hij deze doodt en gene gansch verdrijft, Om veilig, in hùn plaats naar u te staren.
As 'k daar an wen, komt 't mijn te duur ... Alleenig, zie je, bij die schilder ... Weet jij nou met jou verstand, waarom ik daar altijd zoo vroeg op dat atelier kwam? Nee, hè, want je kan me nog niet, hoe 'n doortrapte misdadiger as ik in me hart en me niere toch ben, hè? Die man had op dat ouwe kassie antiek, hoor, Louis Quinze, mot je wéte zoo'n oud-blauwe pot, zoo'n pul, met tabak.
Hun lijken liggen ginds op 't bloedveld uitgestrekt, Door d'adem van den wind met luttel zands bedekt, En 't blank gebeente zal na honderden van eeuwen By onbekend geslacht nog wraak en gruwel schreeuwen, Wen spade of ploegstaart hier door 't vetgemeste dal Op hoofdscheelsplinters, ribbe, en heupbeen stuiten zal.
Van gewas en bronnen Zei hij wat kracht zij bergen, en de Ziekte Dronk en vond slaap. De Dood werd slaapgelijk. Hij onderwees de veel-vervlochten banen Geweven door 't wijd-zwervende gestarnt, En hoe de zon van plaats verandert, hoe De bleeke maan, door een geheimen toover, Wisselt van vorm, wen haar breed oog niet staart Op de onverlichte zee.
Wen Amor mij bespringt om te verjagen Mijn zinnen en haast allen voor hem weken, Ontkomt er slechts ééne enkele aan zijn slagen, En die blijft, om van ù alleen te spreken. En dan, wijl ik voor eigen zwakheid zwicht, Kom 'k bleek, ontdaan, van alle kracht begeven, Tot u, of me ook ùw blik genezing biedt.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek