United States or Vietnam ? Vote for the TOP Country of the Week !


OBERON. Spreidt uw lichtgloed om u heen, Want geen vonkje geeft hier schijn; Iedere Elfe repp' de leên, Vlug en lucht als 't vogelkijn, En herhale wat ik zing, Zinge 't lustig, danse en spring'! TITANIA. Zing, en klink' op ieder woord Van het lied het juist akkoord! Vorm een keten en verspreî Zoeten zegen, elfenrei! OBERON. Danst tot de uchtendzonneglans, Elfen, in dit huis uw dans.

De europeesche residenten laten zich gewoonlijk naar de schepen op de reede roeien, om van daar het tooverachtig schouwspel te genieten der in een rooden lichtgloed gehulde heuvelen, wemelende van eene dichte menschenmassa.

De hier en daar verspreid staande boomen werden gebroken als riet, en daar tusschen door donderde het met ontzettende slagen en werd de landstreek nu en dan opeens in blauwen lichtgloed gezet door den bliksem, die onophoudelijk het luchtruim doorkliefde. In al dat weer moest men naar buiten om de dieren te binden.

Sinds de kermis van Putte hadden zij geen bezoek meer ontvangen, al die maanden hadden zij geen menschen meer gesproken buiten de dorpelingen, en die telden zij niet. Karnaval was nog wel de triestigste dag, want zij dachten aan het volk dat zich ginder, onder den lichtgloed der stad, wist te amuseeren. Was dat nu rentenieren? Marieken verslond maar al de boeken, die zij kon leenen in het dorp.

LYSANDER. En daar verdween de Leeuw. PYRAMUS. "Ik dank u, maanlicht, voor uw zonneglans, Ik dank u, maan, daar gij zoo helder straalt, Want bij dien gouden lichtgloed is er kans, Dat mij 't gezicht van trouwe Thisby smaakt. Maar stil! wat leed! O lot, hoe wreed! Wat jammer is dit hier? Mijn oog, o ziet! Dat kan toch niet; Mijn hartlap, mij zoo dier! Uw mantel goed Bevlekt met bloed?

Hij hoorde nog slechts ais in een droom de verre hoezee-kreten en 't geknal der schoten; de jubelende lichtgloed der regeerende kasteelen week al verder en al verder van hem weg; en hij had slechts één smachtend verlangen meer: daar nu in zijn volle eenzaamheid op den heuvel in te slapen en er nooit meer te ontwaken.

Op zijne weigering om aan den feestdisch plaats te nemen, bood men den vorst op nieuw den schotel met diamanten aan. De lichtgloed, die van den schotel uitstraalde, herinnerde hem het schijnsel, dat hij kort te voren gezien had; hij begreep nu dat er hier bovennatuurlijke invloeden in het spel waren en dat hij met eene verzoeking des duivels te doen had.

Nog een weinig later en zij greep met hare klauwen wanhopig naar des meesters pruik, klemde zich daaraan vast en werd een oogenblik later weder tot de vliering opgetrokken, met haar zegeteeken tusschen de pooten. En welk een lichtgloed verspreidde zich toen van des meesters hoofd. Immers de verversjongen had dat lichaamsdeel met verguldsel besmeerd. Met dit tooneel werd de vergadering gesloten.

’t Is, of die opgespalkte wolvekaken, Die zwelgen willen ál wat lieft en leeft, Den dood met vunzig-killen adem braken; Zooals men voor een donkre toekomst beeft, Beef ik: ik wil, wil niet dien nacht genaken.... Ik ga en nergens is, wat lichtgloed geeft.

Zij vertelde haar daarbij hoe haar vader, de schilder, haar opmerkzaam had gemaakt op den prachtigen lichtgloed, dien de kleuren aannemen op dezen tijd van den dag, ook al gloeide de avondhemel niet zoo sterk als ditmaal het geval was.