United States or Australia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Verheugt, o Febi jeugd! door dezen zoeten tijd: De Zomer, door zijn deugd, vertoont zijn groene blaâren; 't Gevogelt' zich vervreugt, 't gediert' in 't Bosch verblijdt; 't Veld lacht elk toe verjeugd; vliedt weg alle bezwaren! Droefheid, neemt fluks uw keer! nijd, strijd, wilt henenvaren! Voor u de Bruiloft wijkt, zoo gij daar komt omtrent.

Wen de jeugd met de eerste droomen Immer verder van ons vliedt, Als een blaadtjen op de stroomen, Dat ge nimmer keeren ziet: Als de feestkelk, leêggedronken Onder scherts en snarenklank, Onverwachts wordt volgeschonken Met des lijdens alsemdrank: Dan eerst kan de Liefde ontwaken Met een volheid en een gloed, In den zwijmel der vermaken Door het hart niet eens vermoed.

Geen vreemde inzonderheid beproeve 't hem te dwingen, Die walgt van al het vreemde en alle vreemdelingen, Er geen ten burger wil, hun omgang schuwt en vliedt, En op zijn wettig erf hen noô vertoeven ziet. Zoo denkt een echte Fries, zoo denkt hij al zijn leven; Dien inborst kunt ge niet hervormen of weêrstreven . VAN HALMAEL, Ats Bonninga, Treurspel, Leeuw. 1830, 2.

Hij had mee gepleegd die grootste aller menschelijke dwaasheden, door hare algemeenheid juist niet te meer verschoonlijk, die het Evangelisch gezang schetst als het slaven om een wuft geluk: Dat bij 't genot reeds vliedt, En met een handvol stofs begraven, Wat eeuwige aanwinst biedt. Hij erkende het !

Den Mensch, één harmonieuze ziel van vele zielen saam, Wier godlijke aard het is, zichzelve na te gaan, Waar alles vliedt tot alles, als naar zee de stroomen; Liefde vermooit het dagelijksche doen, Arbeid en pijn en leed, in 's levens groen plantsoen, Spelen als tam gediert wie kon zoo zacht hen droomen?

Maar zoo ik opzie tot uw zoet gezicht, Begint nog smartlijker mijn hart te beven En 'k voel hoe 't leven uit mijn adren vliedt.

Hans krijgt zijn Griet, De man die krijgt zijn merrie weer, en twist en twijfel vliedt. Het woud bij Athene. Demetrius, Lysander, Helena en Hermia in slaap. Titania en Spoel komen op, gevolgd door Erwtebloesem, Spinrag, Mot, Mosterdzaad en andere Elfen. Oberon ongezien op den achtergrond.

Lachend vliedt hij langs de wegen Waar het nest in groen vergaat Bloem en blâren buigen neer, Nu hun kleine lieve heer Met zijn stralenrijken zegen In een wolk is weggestegen Ach! hun zieltjes voelen veeg Ach! hun hartjes loopen leeg! Ach! nu loopt ons hartje leeg, Dat van Mei het meeste kreeg ! O! het mooist het allermeest Is toch Mei voor óns geweest !

Hy leeft nog, tot de straf van 't gruwbre Reuzendom! En gy, mijn dierbaar volk, gy hebt uw Vorst weêrom." Hy spreekt, en doet hen flux de pijnboomspietsen vellen, En in driedubble rij den vijand tegen snellen. Zy horten hem op 't lijf, en breken door zijn drom, En werpen met één bots geheel zijn heirspits om. Nu vliedt hy, met den schrik, den doodschrik, op de hielen.

Zij wischt zich-zelven af in eeuwige verreining, En wendt zich altijd om en keert weer waar zij vliedt, Zij drukt zich-zelven uit in duizenderlei lijning En zingt een eeuwig blij en eeuwig-klagend lied. W. Kloos. Wij moeten thans afscheid nemen van het vriendelijke Walcheren, dat niemand, die het bezoekt, nalaten kan, lief te krijgen.