Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 7 juni 2025
Als zij elken nacht hierheen gingen, zoo vertelde men, herhaalden zij norsch met iederen stap: "Het is goed", maar als zij terugkwamen herhaalden zij droevig: "Het is verkeerd". Oberon en Titania.
TITANIA. Dat zijn verdichtsels van uw ijverzucht; Reeds sinds verleden zomer troft ge mij Nooit meer op berg, in dal, in weide of bosch, Aan 't kiezlig beekje of aan 't rietrijk meer, Of aan het strand der zee meer aan, als wij Een reidans hielden bij het windgefluit, Of uw getwist heeft ons genot verstoord.
OBERON. Breng gij dan hulp; het ligt aan u; waarom Weerstreeft Titania haar Oberon? Ik vraag alleen een kind, dat gij bezit, Mij tot een edelknaap. TITANIA. Vermoei u niet, Heel 't elfenland koopt dat kind mij niet af.
Maar, ik bid u, laat niemand van uw volkje mij storen; ik voel, dat een expositie van slaap mij overvalt. TITANIA. Zoo slaap nu, met mijn arm omvang ik u. Gij, elfen, gaat, verspreidt u in het rond. Zoo slingert teer om geur'ge kamperfoelie Zich blanke winde; en even teer omringt Klimop de ruwe vingers van den olm. O hoe bemin ik u; ik bid u aan.
Zij was een stervling; 't jongske was haar dood; Om harentwil breng ik haar jongske groot; Om harentwille scheide ik niet van hem. OBERON. Hoe lang vertoeft gij denklijk in dit woud? TITANIA. Waarschijnlijk, totdat Theseus is getrouwd. Neemt gij weer rustig deel aan onzen dans, En ziet ge ons maanlichtfeest weer aan, zoo kom; Zoo niet, mijd mij, en ik mijd uw verblijf.
OBERON. Ik ben benieuwd, of reeds Titania Ontwaakte en wat het eerst in 't oog haar viel, Waar ze op verlieven moest met hart en ziel. Daar komt mijn bode. Zeg, mij, dolle geest, Wat is er in dit spookbosch aan de hand? PUCK. Voor een gedrocht is mijn meestres ontbrand.
O waar' 't voorbij! OBERON. Geen vriendlijk maanlicht, trotsche koningin! TITANIA. Wat, ijverzuchtige Oberon! Wij gaan; Komt, elfen, vlug; ik zwoer zijn omgang af. OBERON. Toef, kreegle vrouw! Ben ik niet uw gemaal? TITANIA. Ja, dan ben ik uw vrouw toch!
OBERON. Zacht, in schaduw van de nacht, Lieve, dan de reis volbracht; Sneller, dan de mane vaart, Doen wij onzen tocht om de aard. TITANIA. Kom, mijn vorst en heer, en zeg Mij uitvoerig onder weg, Wat betoov'ring mij van nacht Bij die stervelingen bracht.
Met niet minder regt zouden wij haar Love-in-Idleness kunnen doopen; naar den naam van het bloempje door welks sap, uitgedrukt op de oogleden zijner sluimerende gade, Oberon in Shakespeare's Midsummernight's Dream Titania met de dwaasste begoochelingen straft. Moria beroemt er zich op, tegelijk de ziel der wereld en het levend zelfbedrog te zijn.
Hun ziel, onthutst, verbijsterd, zwak, gaf toen Zielloozen dingen kracht hun leed te doen; Deez' neemt een struik de mouw, aan dien den hoed; Zij vlieden door, half naakt, met dubb'len spoed; En met dien angst dreef ik geheel de schaar; Den lieven Pyramus slechts liet ik daar; En nauwlijks is Titania ontwaakt, Of de ezel is het lief waar zij voor blaakt.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek