Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 11 juni 2025
Gy, zoo Gy beden hoort, ô sla uw heilige oogen Op Segol op dit stof dat Segols ziel omkleedt! Geef kalmte aan 't lijdend hart, dat wegsmelt in zijn leed! Ach! 'k wilde 's aardrijks kroon, 'k hergeef haar, God der Goden. U zij ze, en U-alleen, geen' stervling aangeboden! Geen middelbaar gezag op lucht of firmament! Maar toon u, sterke God, word Segols hart bekend!" Hy zwijgt.
"Ja, geen der wreedste folteringen, Die ooit den Stervling viel te beurt, Kan zoo het hart zijn moed ontwringen, Als 't oogenblik dat ons een Zielsgeliefde ontscheurt!
De symposiarch begon; hij nam de lyra, hem door een der slaven ter hand gesteld en hief aan: Dat ge toch, o blinde Ploutos! Menschenkweller, noch in 't zeenat, Noch op 't vasteland verwijldet, Maar den Tartaros bewoondet En den Acheron. Van u toch Komt den stervling alle kwaad.
En 't Heil der diamanten zalen Den stervling overbrengt in amethysten schalen. Da Costa aarzelt, hier iets "gedrongens" te vinden. Ik zou nog verder durven gaan en beweren, dat die geheele aanroep aan de dichtkunst, van vs 19 af, te weelderig is, en in dit opzicht ongunstig afsteekt bij den voorbeeldigen, echt epischen aanhef van het gedicht, vs 1 8. Ie Zang, vs 36, bl. 2. rl 18 v. b.
Zóó dekt de Almagtige zijn wegen; Zóó is met wijsheid kracht vereend, En 't allergrootste nut gelegen In 't geen de mensch verwarring meent. Maar onverwacht zal 't licht verschijnen, Dat alle nevlen doet verdwijnen En wijst der Godheid ware reên. Leer, stervling! leer altijd te hopen, Totdat de tijd uwe oogen open' En toon', wáárom gij hebt geleên . O. Z. VAN HAREN, in den aanhef van de Geuzen.
Er schijnt eenig verband te bestaan tusschen deze ballade en de Fransche romance »Ogier de Deen,« en Erman vertelt ons, dat zij in 1828 in Siberië in het Russisch gezongen werd. Moge 't oog verlangend stralen, Moge 't hart vergaan van wee, Nooit zal meer een stervling hooren 't Lied, dat opstijgt uit de zee.
Wy, eerstelingen in des aardrijks eenzame oorden; Wy, zwervers over de aard, bevolkers harer boorden, Door wie haar dorren schoot, met oudren zweet gedrenkt, Het voedsel wierd ontperst, dat zy den stervling schenkt: Wy zuiverden 't gewest van Leeuw- en tijgerklaauwen; Wy veiligden dat erf, waarop zy ons benaauwen; En, felle bastaartteelt uit Kaïns eigen zaad, Verwoesten ze onzen grond, en moorden wie weêrstaat.
Maar Hij, die op vervaarlijken en verren boet-vaart door kringen, waar geen stervling kwam, kondschap van 't onnaspeur'lijke vernam, Hij gaf éénzelfden naam aan d'ééne Macht, die 't kinds-hart wekt met stralen luuw en zacht, en die de Zon beweegt en d'andre sterren.
Dien hemel, uitgestort door ziel en hart en zinnen! Die zaligheid van weelde, een' stervling licht te groot! En wee! den vloekbren dag, die my het oog ontsloot!
De stervling werd steeds meer vertrouwlijk met zijn lot, En wischte 't denkbeeld uit van Englendom en God. Wij vonden 't grover hart van onze stamgenooten Voor d' invloed onzer zorg vereeld en toegesloten: Wy gaven 't de Almacht op, en, aan Heur eer verknocht, Niet een, die Adams kroost op 't aardrijk meer bezocht. "Nu rezen moord, geweld, en bloeddorst!
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek