Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 15 oktober 2025


Dat het huwelijk tusschen Frits Rosemeijer en Claudine Verburg gesloten werd, kunnen wij echter verzekeren en wie ons niet op het woord gelooft, kan er de registers van den burgerlijken stand te E. op nalezen; want aan niemand dan aan Bram Duinstee in zijne kwaliteit van secretaris der stad E. gunde Frits Rosemeijer de eer, zijne verbintenis met Claudine Verburg te sluiten.

Frits, die toen zoo omtrent zijn twaalfde jaar had bereikt, werd de onafscheidelijke metgezel van zijne uitgangen, Frits wist hem terug te houden van de plaatsen waar de verlokking op hem loerde, wist hem af te leiden van zijn idée fixe om zich bij vreemden aan te melden, zocht zooveel mogelijk met hem de vrije natuur, slaagde er in hem smaak te doen vinden in uitgestrekte wandelingen naar de omliggende dorpen, en deed het mogelijke om te beletten dat hij ergernis gaf of leed; dit laatste gelukte hem niet altijd; geen schoolknaap, geen straatjongen, geen bedelaar die ze samen opmerkte, of het klonk nu eens wat luider, dan eens wat meer omzichtig: »Daar gaan de twee Millioentjes," en daar Frits ondanks zijne vreedzame missie niet altijd de noodige lankmoedigheid bezat om den schimp als ongehoord te laten passeeren, viel er van tijd tot tijd wel iets voor dat juffrouw Rosemeijer in moeielijkheden bracht, en haar deed inzien dat de toestand voorziening eischte, bovenal ter wille van Frits, die in zijn beste leerjaren al te veel verzuimde en wiens fiere levendige aard onbeschrijfelijk leed onder 't geen hij met en voor dien vader had te dragen.

Te zes ure, op het oogenblik zelf, dat de diligence zou afrijden, kwam een huisknecht aanloopen met een pakje dat nog mee moest. »Komt van?" vroeg Koppelman schrijvende. »Van mijnheer Verburg," antwoordde de knecht. »Voor wie?" vroeg de kastelein, die tevens de directie had over het bureau der diligence. »Voor mijnheer Rosemeijer, kunstschilder te Amsterdam, cito-cito."

Met kennelijk leedwezen verwijderde hij zich van de canapé, waar Claudine zat, na haar een paar woordekens te hebben ingefluisterd. Frits Millioen, die in de nabijheid stond en het oog op hem hield, scheen zich te ergeren over de goedwilligheid, waarmee Frits Rosemeijer op zulk een oogenblik zich leende tot zulk een eisch.

»Nu dan, mijnheer? ik neem met dankbaarheid aan," sprak Frits, geheel gewonnen door die mengeling van goedheid en vastheid die hem toesprak uit het gelaat van den Brit. »Laten wij dan ons reisverbond bezegelen en drink een glas wijn met mij vóór wij gaan, ik weet geen beter middel om ons aan elkaar voor te stellen: Ik heet Wilkinson! en gij?" »Rosemeijer!"

Rosemeijer was voor altijd gestempeld als: Herman Millioen, en misschien heeft die spotnaam meer dan iets anders bijgedragen om hem in de achting zijner medeburgers te doen dalen." »En is hij ook in uwe schatting een dwaas, een warhoofd geweest?"

»Ja, de Franschen en Belgen nemen graag de Hollandsche gulden voor twee francs, hoewel het een verschil is in hun voordeel; maar met u wil ik niet chicaneeren, wij nemen dus honderd vijftig gulden Hollandsch als wortel, en die is goed opgeschoten en heeft goede vruchten geleverd in die twintig jaar, want er zijn twintig jaar verloopen, mijnheer Rosemeijer! sinds ik dat geld van uw vader leende.

Als dat waar is dat gij agent zijt van eene groote Engelsche firma, wie is dan die andere, die voorname schilder, die zich ook Frits Millioen noemt?" »Wat gaat ons dat aan. Frits Millioen is mijn naam niet, en ik dacht niet dat vader Verburg aan mijn bijnaam zou hechten. Ik ben Frits Rosemeijer, en ik vraag u of ik uw zoon mag worden, of gij het lot van uwe dochter aan mij vertrouwen wilt?"

»Spreek precies wat gij wilt en zooals gij wilt, ik versta zelfs een woord of wat Hollandsch, dus geneer u niet. Gij weet niet hoe het mij verheugt die twee jongelieden bijeen te zien in wier geschiedenis ik geen vreemdeling ben. Master Frits Rosemeijer is reeds mijn vriend, master Pierrotain-Cham zal het, hoop ik worden."

»Genoeg, Herman Rosemeijer ondernam de reis naar Engeland, maar reeds terstond had hij met rampspoed te kampen. Tegenwind en noodweer vertraagden den overtocht, en waar de moedige zeelieden ten laatste de stormen trotseerden, om eene veilige haven binnen te loopen, werd hun pogen verijdeld; zij leden schipbreuk op de rotsige kust. De passagiers redden slechts een deel van hun goed.

Woord Van De Dag

cnapelinck

Anderen Op Zoek