Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 24 juni 2025
De ontzaglijke oppervlakte binnen deze muren was echter slechts voor het kleinste gedeelte met huizen bezet: volgens Quintus Curtius besloeg het eigenlijk bebouwde gedeelte slechts eene oppervlakte van negentig stadiën. Daar het gezag van Quintus Curtius, die vele eeuwen later leefde, volstrekt niet boven bedenking is, mogen wij niet te zeer aan zijne opgave hechten.
Het slot, waarvan wij de bouwvallen overzien, dagteekent uit later tijd, toen de feodaliteit bereids ten ondergang begon te neigen en de ridder maar al te vaak in den roover opging. Maar, spreekt de overlevering waarheid, dan heeft deze rotsheuvel heugenis van nog ouder dagen, en zou hier eenmaal Quintus Cicero zijn kamp hebben opgeslagen, waarvan de sporen eeuwen lang bleven bewaard.
Het is misschien niet goed door eene vraag de dobbelsteenen op te houden, maar daar schiet mij iets te binnen, en ik moet het wagen, al sloeg Venus mij met haar gordel. Ik zal gooien en de steenen zoolang bedekken, dan kan het geen kwaad; en de daad bij het woord voegende vervolgde hij: Voor den dag met uwe vraag! Hebt gij een zekeren Quintus Arrius wel eens gezien? De duumvir? Neen, zijn zoon.
Nu zorg ik, dat de koning hen hier vindt, Opdat hij met waarschijnlijkheid vermoede, Dat zij het waren, die zijn broeder doodden. MARCIUS. Wat draalt gij met vertroostend mij te helpen Uit dit vervloekt, met bloed bezoedeld hol? QUINTUS. Een vreemde schrik beving mij; 't kille zweet Loopt tapp'lings langs mijn rillende gewrichten; Mijn hart vermoedt meer dan mijn oog kan zien.
Ben-Hur wendde zich tot Thor en zag hem vragend aan. Bij alle leugens van Loke! riep deze, dat zou ik u niet kunnen verbeteren. Opstaande beschouwde hij den jongen man van het hoofd tot de voeten met ongeveinsde bewondering, en vervolgde toen: Dat was mijn handgreep. Gij zijt geen Jood. Wie zijt gij? Gij hebt Arrius, den duumvir gekend? Quintus Arrius? Ja, hij was mijn schutspatroon.
TITUS. Marcus, gij hebt mij op den helm geslagen En met die knapen in mijn eer gewond; En elk van u acht ik mijn vijand thans. Zoo kwelt mij dus niet langer, maar gaat heen. MARCUS. Hij is zichzelf thans niet, komt, laat ons gaan. QUINTUS. Ik niet, eer Mucius' lijk begraven is. MARCUS. Broeder, want in dien naam pleit de natuur, QUINTUS. Vader, want in dien naam spreekt de natuur,
AARON. Treedt, heeren, voort, den besten voet vooruit! Terstond wijs ik den vuilen kuil u aan, Waar ik den panter zag in diepen slaap. QUINTUS. Mijn oog wordt plotsling dof; wat duidt dit aan? MARCIUS. Voorwaar, ook 't mijne. Zoo ik mij niet schaamde, 'k Verliet de jacht en zou een slaapje doen. QUINTUS. Wat! vielt gij daar? Wat valsche kuil is dit, Zoo overgroeid met wilde dorenstruiken?
De hortator noemde u den edelen Quintus Arrius, en zeide, dat ik volgens uw bevel hier moest komen. Hier ben ik. Arrius zag met bewondering naar het slanke gespierde lichaam en dacht aan de arena. Het optreden van den jongeling trof hem. Zijn toon en manier van spreken bewezen, dat hij zijn jeugd onder beschaafde lieden doorgebracht had.
MARCIUS. Prins Bassianus, in zijn bloed gewenteld, Ligt als een klomp, als een verslagen lam, In dit vervloekt en donker, bloedig hol. QUINTUS. Is 't donker daar, hoe weet gij, dat hij 't is?
MARCIUS. Uw voorgevoel is juist; wilt gij dit zien, Zoo blik met Aaron in dit hol eens neer, En zie een gruw'lijk beeld van bloed en dood. QUINTUS. Aaron is weg en mijn bewogen hart Vergunt mijn oogen niet om dat te zien, Waarvan 't vermoeden reeds mij rillen doet. O zeg mij, wat het is; want nooit voor nu Was ik een kind en vreesde 'k weet niet wat.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek