United States or Hong Kong ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar 't was niet juist zooals Gavroche verwacht had; want op den grond lag Montparnasse en op hem de oude man. Dat alles gebeurde op slechts korten afstand van Gavroche. De oude man had den stoot ontvangen en dien teruggegeven, en wel zoo geducht, dat in een oogenblik de aanvaller en de aangevallene van rol veranderd waren. Dit is een dappere invalide, dacht Gavroche.

Hij nam uit zijn zak twee kleine voorwerpen, die niets anders dan twee met katoen omwonden penneschachten waren, van welke hij er een in ieder neusgat stak. Dit gaf hem een geheel anderen neus. "Dat verandert u," zei Gavroche, "nu zijt ge veel minder leelijk; zoo moest ge altijd zijn." Montparnasse was een mooie, knappe jongen, maar Gavroche was een spotvogel.

De oude man bleef eenigen tijd in gedachten, en aanschouwde Montparnasse met strakken blik; toen verhief hij zacht de stem in de duisternis, waarin zij zich bevonden, en sprak de volgende plechtige woorden, van welke Gavroche geen woord ontging: "Mijn zoon, gij treedt uit luiheid in het moeielijkste leven dat bestaat. Ha! gij zegt een nietsdoener te zijn! bereid u liever tot den arbeid.

Hij was de deugniet geworden straatjongen, de bandiet geworden deugniet; overigens lief, zacht, bevallig, sterk, week, wreed. Hij droeg zijn hoed op één oor, om den haarlok, naar de mode van 1829, te doen uitkomen. Hij leefde van gewelddadige diefstallen, zijn jas was naar de laatste snede, maar kaal. Montparnasse was een modeplaatje in armoede, en moorden plegende.

"Haast u," zei Gueulemer, "de patrouille kan voorbij komen." De buikspreker neuriede: "Wij hebben nu geen nieuwe jaar, Om pa en ma te kussen." Eponine wendde zich tot de vijf bandieten. "Zie, 't is mijnheer Brujon. Goeden avond, mijnheer Babet. Dag, mijnheer Claquesous. Herkent ge mij niet, mijnheer Gueulemer? Hoe gaat het, Montparnasse?" "Of men u herkent!" zei Thénardier.

En haastig verhaalde hij den straatjongen, dat Babet, dien zelfden dag naar de conciergerie overgebracht zijnde, op den weg naar den rechter van instructie ontvlucht was, door links in plaats van rechts te gaan. Gavroche bewonderde deze behendigheid. Montparnasse voegde er eenige bijzonderheden aangaande de vlucht van Babet bij, en zeide: "O, dat is nog niet alles."

Kom, maak u niet kwaad, ga met ons, laat ons een flesch ouden wijn gaan drinken." "Men mag zijn vrienden niet in de verlegenheid laten," bromde Montparnasse. "Ik zeg u, dat hij op dit oogenblik gevat is," hernam Brujon, "de herbergier is geen oortje meer waard. Wij kunnen er niets tegen doen. Laat ons gaan. Ik meen ieder oogenblik dat een diender mij bij den kraag pakt."

Denzelfden nacht had in de gevangenis La Force het volgende plaats: Er was tusschen Babet, Brujon, Gueulemer en Thénardier een plan ter ontvluchting beraamd, hoewel Thénardier buiten allen toegang opgesloten was. Babet had dienzelfden dag de zaak voor zijn rekening genomen, zooals men uit het verhaal van Montparnasse aan Gavroche gezien heeft.

De beide knaapjes, die tot hiertoe niet geluisterd hadden, wijl zij zelf bezig waren hun vingers in den neus te steken, traden op 't hooren van dien naam dichter bij, en zagen Montparnasse met blijdschap en verwondering aan. Ongelukkig was Montparnasse ongerust.

Daarop was de straatjongen uit de heg gekomen en was in de duisternis achter Montparnasse geslopen, die bewegingloos stond. Dus naderde hij Montparnasse zonder gezien of gehoord te worden, stak zacht zijn hand in den achterzak van de fijne zwartlakensche jas, greep de beurs, trok de hand terug en kroop als een vluchtende adder weder in de duisternis.