Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 juni 2025
"Mijn lieve Montparnasse," antwoordde Eponine heel zacht, "men moet de menschen vertrouwen. Ik ben misschien toch wel de dochter van mijn vader. Mijnheer Babet, mijnheer Gueulemer, men heeft mij gelast de zaak te onderzoeken." 't Verdient opmerking, dat Eponine geen dieventaal sprak. Sinds zij Marius kende, was haar deze leelijke taal onmogelijk geworden.
Zij drukte in haar knokige, zwakke hand, als van een geraamte, de grove ruwe vingers van Gueulemer en hernam: "Ge weet dat ik niet dwaas ben. Men gelooft mij gewoonlijk. Bij gelegenheid heb ik u een dienst bewezen. Nu, ik heb onderzoek gedaan en ge zoudt u nutteloos aan gevaar blootstellen, weet ge. Ik zweer u, dat er in dit huis niets te maken is." "Er zijn alleen vrouwen in," zei Gueulemer.
Denzelfden nacht had in de gevangenis La Force het volgende plaats: Er was tusschen Babet, Brujon, Gueulemer en Thénardier een plan ter ontvluchting beraamd, hoewel Thénardier buiten allen toegang opgesloten was. Babet had dienzelfden dag de zaak voor zijn rekening genomen, zooals men uit het verhaal van Montparnasse aan Gavroche gezien heeft.
Aan deze woorden, in zuiver Fransch gesproken, herkende Thénardier Montparnasse, die er zijn eer in stelde allerlei soort van dieventaal te verstaan, maar ze niet te spreken. De vierde zweeg, maar zijn breede schouders verrieden hem. Thénardier behoefde niet te twijfelen. 't Was Gueulemer. Brujon antwoordde schier driftig, doch altijd zacht: "Wat zegt ge?
Goeden dag, Brujon! Goeden dag, Deux-Milliards!" En zich toen tot de drie gemaskerden wendende, zeide hij tot den man met de bijl: "Goeden dag, Gueulemer!" Tot den man met den knuppel: "Goeden dag, Babet!" En tot den buikspreker: "Wees gegroet, Claquesous!"
"Haast u," zei Gueulemer, "de patrouille kan voorbij komen." De buikspreker neuriede: "Wij hebben nu geen nieuwe jaar, Om pa en ma te kussen." Eponine wendde zich tot de vijf bandieten. "Zie, 't is mijnheer Brujon. Goeden avond, mijnheer Babet. Dag, mijnheer Claquesous. Herkent ge mij niet, mijnheer Gueulemer? Hoe gaat het, Montparnasse?" "Of men u herkent!" zei Thénardier.
Een viertal bandieten, Claquesous, Gueulemer, Babet en Montparnasse, regeerden van 1830-1835 het derde onderaardsche gewelf van Parijs. Gueulemer was een ontaarde Hercules en had tot hol den modderpoel van de Arche-Marion. Hij was zes voet lang, had marmeren borsten, stalen armspieren, ijzeren ingewanden, de romp van een kolos, het hoofd van een vogel.
Ten gevolge hunner vertakkingen en verbintenissen waren Babet, Gueulemer, Claquesous en Montparnasse de algemeene ondernemers der aanrandingen in het departement der Seine. Zij voerden op de voorbijgangers coups d'états van den laagsten rang uit. Vindingrijke lieden in het vak, mannen met roof- en moordgedachten wendden zich tot hen voor de uitvoering ervan.
Er verstreken zeven of acht minuten, acht duizend eeuwen voor Thénardier. Babet, Brujon en Gueulemer openden den mond niet; eindelijk werd de deur weder geopend en Montparnasse verscheen buiten adem, met Gavroche. De regen maakte dat de straat nog steeds geheel zonder menschen was. De kleine Gavroche trad binnen de schutting en aanschouwde met rustigen blik deze roovergestalten.
Men meende den Hercules van Farnese in een linnen broek en een manchestersch buis te zien. Gueulemer had dieren kunnen bedwingen, maar had het gemakkelijker gevonden er een te zijn. Een laag voorhoofd, breede slapen, nog geen veertig jaar oud en diepe rimpels, borstelig, kort haar, een baard als van een wild zwijn, zoo was deze man. Zijn spieren vorderden arbeid, zijn domheid wilde dien niet.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek