Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 juni 2025
"Een man! niet mogelijk! wel een jongen." "Wij zouden een jongen moeten hebben," hernam Brujon. "Waar een kleinen jongen te vinden?" zei Gueulemer. "Wacht," zei Montparnasse. "Ik weet er een!" Hij opende zacht de deur der schutting, overtuigde zich dat niemand op de straat was, ging voorzichtig naar buiten, sloot de deur achter zich, en liep haastig naar den kant der Bastille.
Gueulemer nam Gavroche bij den arm, zette hem op het dak der loods, welks vermolmde planken onder het gewicht van den knaap bogen, en gaf hem het touw, dat Brujon in de afwezigheid van Montparnasse aaneen had geknoopt. De straatjongen naderde de pijp, waarin hij gemakkelijk door een breede scheur dicht bij het dak komen kon.
In dienzelfden nacht nu, dat Gavroche de beide zwervende kinderen had opgenomen, stonden Brujon en Gueulemer, wetende dat Babet, dienzelfden ochtend ontvlucht, hen met Montparnasse op de straat wachtte, stil op, en boorden met den spijker, dien Brujon had gevonden, in den schoorsteen, waartegen hun bedden stonden. Het puin viel op het bed van Brujon, zoodat men er niets van merkte.
Men kon in hun handen afschuwelijke werktuigen onderscheiden. Gueulemer had een soort van kromme tang in de hand. "Wat doet ge hier? Wat wilt ge? Zijt ge dol?" riep Thénardier, zoo luid als men, zacht sprekende, zeggen kan. "Waarom wilt ge ons in ons werk hinderen?" Eponine lachte en viel hem om den hals: "Ik ben hier, vadertje, wijl ik er ben.
In de straat Plumet was een zaak te doen, die goed scheen; een eenzame straat, een afgescheiden huis, een oud, vergaan tuinhek, en vrouwen alleen." "Nu! waarom niet?" vroeg Thénardier. "Uw dochter Eponine heeft de zaak onderzocht," antwoordde Babet. "En zij heeft Magnon een beschuit gebracht," voegde Gueulemer er bij. "Daar is niets te maken." "Het meisje is niet dom," zei Thénardier.
Toen Thénardier op het dak van het nieuwe gebouw kwam, had hij wel het eind touw gevonden, dat aan de tralies boven aan den schoorsteen hing, maar dat afgebroken eind was te kort, zoodat hij zich daarvan niet had kunnen bedienen, zooals Brujon en Gueulemer, om over den ringmuur te vluchten.
Het eerste dat hij in het nieuwe gebouw vond was Gueulemer, het tweede een spijker; Gueulemer dat wil zeggen de misdaad; een spijker dat wil zeggen de vrijheid. Brujon, nopens wien men zich thans een nauwkeurig denkbeeld moet vormen, was, onder een uiterlijk voorkomen van zwakheid en geveinsde onverschilligheid, een geslepene, schrandere dief, met een vleienden blik en wreeden glimlach.
Hij deinsde achteruit en stamelde: "Wie is die deern?" "Uw dochter." 't Was inderdaad Eponine, die tot Thénardier sprak. Bij de verschijning van Eponine waren de vijf anderen, namelijk Claquesous, Gueulemer, Babet, Montparnasse en Brujon zachtkens genaderd, zonder overijling, zonder een woord te spreken, met de heillooze behoedzaamheid, die dezen mannen van den nacht eigen is.
Het water droop van zijn haar. Gueulemer sprak tot hem: "Zijt ge een man, jongen?" Gavroche haalde de schouders op en antwoordde in de dieventaal: "Een jongen als ik is een man, en mannen als gij zijn jongens." "Wat heeft die jongen een grooten mond," riep Babet. "De Parijsche jongen is geen bloodaard," zei Brujon. "Wat wilt ge?" vroeg Gavroche.
Hij was een geweldige dommekracht. Hij was moordenaar uit onverschilligheid. Men geloofde, dat hij een creool was. Hij was misschien een weinig met maarschalk Brune in aanraking geweest, wijl hij in 1815 te Avignon sjouwer geweest was. Later was hij bandiet geworden. De doorschijnende magerheid van Babet stak zeer af bij de vleezigheid van Gueulemer. Babet was tenger en geleerd.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek