United States or Tanzania ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Mijnheer, gij zijt dus niet bang voor de stadssergeanten?" vroeg de oudste bedeesd. Gavroche antwoordde slechts: "Knaap, men zegt niet stadssergeanten, men zegt de politie." De kleinste zette wijde oogen op, maar zeide niets.

De kleine Gavroche liep hen na en vroeg hen: "Wat deert u, dreumesen?" "Wij weten niet, waar wij slapen zullen," antwoordde de oudste. "Is 't niets anders?" zei Gavroche. "Dat is zoo erg niet. Moet gij daarom schreien? Ge zijt immers geen kanarievogeltjes?" Toen hernam hij, een gewichtige houding aannemende, doch op een toon van teeder gezag en vriendelijke bescherming: "Komt mede, kleinen!"

Alles was in hem werkzaam, het instinct, dat opspoort, en het verstand, dat verbindt. Het was duidelijk, dat Gavroche iets op zijn hart had. 't Was te midden dezer bezigheid, dat Enjolras hem naderde. "Gij zijt klein," zei Enjolras. "Men zal u niet zien. Ga uit de barricade, sluip langs de huizen: neem de straten een weinig op en kom mij zeggen wat er geschiedt." Gavroche hief zich op de teenen.

Eensklaps wierp Montparnasse de roos weg, sprong op den grijsaard toe, vatte hem in zijn das en drukte hem met alle kracht. Gavroche had moeite een kreet te bedwingen. Een oogenblik later lag een der mannen onder den anderen, hijgend, reutelend, spartelend, terwijl een marmeren knie zijn borst drukte.

Geen hunner zou, hoe klein hij ook was, in deze alkove kunnen staan. Gavroche had zijn kelderrot altijd in de hand. "Gaat nu recht liggen," sprak hij. "Ik zal het licht uitdoen." "Mijnheer," vroeg de oudste der twee broertjes aan Gavroche, op het traliewerk wijzende, "wat is dat toch?" "Dit," zei Gavroche ernstig, "is voor de ratten. Ga nu recht liggen!"

"Zonder gekscheren," vroeg Montparnasse, "hoe vindt ge mij?" Ook zijn stem was veranderd. In een oogenblik was Montparnasse onkenbaar geworden. "O! nu kunt ge voor Polichinel spelen!" riep Gavroche.

Op de stem van Marius ijlde de straatjongen bereidvaardig en vroolijk toe. "Wilt ge iets voor mij doen?" "Alles," zei Gavroche. "Mijn lieve Hemel, zonder u was ik om zeep geweest." "Ge ziet dezen brief?" "Ja." "Neem hem. De moedige knaap hernam: "Heel gaarne! Maar men zal intusschen de barricade innemen, en ik zal er niet bij zijn."

Juist stortte het paard van een nationalen gardist; Gavroche legde terstond zijn pistool op de straat, hielp den man en vervolgens ook het paard weer op de been. Daarna nam hij zijn pistool weder en zette zijn weg voort. In de straat Thorigny was alles stil en rustig. Deze kalmte van het Marais, maakte eene zonderlinge tegenstelling met het geweldig rumoer in den omtrek.

"Gij een geweer!" zei Combeferre. "Waarom niet?" hernam Gavroche; "ik had er een in 1830, toen men met Karel X plukhaarde!" Enjolras haalde de schouders op en zeide: "Wanneer de mannen er allen hebben, zal men ze aan de kinderen geven." Gavroche wendde zich fier om en antwoordde: "Zoo ge vóór mij sneuvelt, neem ik het uwe." "Straatjongen!" zei Enjolras. "Melkmuil!" zei Gavroche.

"Verbeeld u niet, dat het een minnebriefje is. Het is wel voor een vrouw, maar eigenlijk voor het volk. Wij vechten tegen de mannen, maar eerbiedigen het schoone geslacht. Wij zijn niet als in de groote wereld, waar lions aan chameaux minnebriefjes zenden." "Geef." "Inderdaad," hernam Gavroche, "ge schijnt mij een braaf man te zijn." "Geef spoedig!" "Ziedaar." En hij gaf Jean Valjean het papier.