Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 27 mei 2025
Toen kwam 't bevel van den senaat om binnen vier en twintig uur het grondgebied der stad Bern te verlaten: weer werd hij opgejaagd, een edel, doodelijk-gewond hert. Waarheen?
't Was alsof in de grauwte achteraan een onzichtbare noodlottigheid deze twee tot lijdelijke bezorgdheid doemde, alsof gedurig een kwaaddoende hand tallenkant over hun hert de smert van leven deed voelen.
Dag aan dag bleef het strenge weer voortduren, en eindelijk bleek het den armen kluizenaar, dat hij hoegenaamd geen voedsel meer over had. Toen hij op zekeren morgen toevallig naar buiten keek, zag hij een hert dood in de sneeuw neerliggen.
Als 't uit was, zei er niemand een woord, noch een zucht, er bleef een gespannen stilte, een wachten en dan herbegon de pastoor: O Lied, O Lied, gij helpt de smert wanneer de rampen raken, gij kunt, O lied, de wonde in 't hert, de wonde in 't hert vermaken! O Lied! O Lied! gij laaft den dorst, gij bluscht het brandend blaken, gij kunt, O lied, de droge borst en 't wee daarvan doen staken. O Lied!
"En terwijl zij zich afwendt, om op haar beurt plaats te maken voor een anderen bezoeker met een anderen wensch, glimmen in haar ooghoeken twee smartelijke tranen, zooals jagers zeggen wel eens in de lieve oogen van een aangeschoten hert te hebben gezien." Deze roman is uitverkocht. Niet meer te krijgen.
Jachtfanfares klonken door de eenzaamheid van het Odenwoud. Karel de Groote en zijn getrouwen beoefenen het edele jachtvermaak. De oude keizer, die overal vergetelheid zoekt heeft de speer ter hand genomen om de herten van het woud te treffen. Hij heeft zich van zijn begeleiders afgezonderd en vervolgt juist een trotsch hert met zestienpuntig gewei.
«Laat ons wat gebruiken!» zei de moeder der winden. En nu zetten zij zich allen bij elkander neer, om van het gebraden hert te eten; de jonge prins zat naast den oostenwind; daardoor werden zij al spoedig goede vrienden. «Zeg mij eens,» vroeg de prins, «wat is dat toch voor een prinses, waarvan hier zooveel gesproken wordt, en waar ligt de tuin van het Paradijs?»
Wij zijn de dienaars van ontgoocheling, Van pijn en vrees en wantrouwen en haat, En zonde die zich vastklemt aan de ziel, Als ranke honden die door woud en meer Een jeugdig hert, geraakt en snikkend, volgen, Gaan we alles na wat weent en bloedt en leeft, Wanneer de groote Vorst hen overlevert Aan onzen wil.
De saus van de vogelen zal lekker zijn, maar ze kraakt toch een weinig. Dat kan ook niet missen, want de vogelen zijn in het zand gevallen, als die groote duivel van een hert op mij kwam gestormd, en mijn wambuis en mijn vel al te zamen aan stukken trok. Maar zeg eens, vreest gij de houtvesters niet? Wij zijn al te talrijk, sprak de oude man; zij zijn bevreesd en verontrusten ons niet.
Als men ze knypt den skriemt se, En dôch het se in stiennen hert. Daar staat een boom in 't Westen, Met twee en vijftig nesten, Ieder nest met zeven jongen, Râ, wat namen zij ontvongen? Talloos zijn de raadsels van het ei. Sommige vormen zijn bekend bij alle Germaansche stammen. Ons bekend rijmpje: 18.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek