United States or Aruba ? Vote for the TOP Country of the Week !


"O!" zeide ik: "Mejuffrouw Blaek houdt niet van complimenten: en ik durf hetgeen ik zeg staande houden, zonder wegens onwellevendheid veroordeeld te worden." "Dat loopt mij te hoog," zeide Suzanna. "Ja, mij ook," zeide Henriëtte: "en wij zullen Mijnheer de verklaring zijner woorden maar niet afvergen.

Alleen een droevige blik, op Henriëtte geworpen, en een handdruk, die meer dan gewoonlijk beteekende, bij ons vertrek, moesten haar doen weten, hoeveel mij dit afscheid kostte: en ik geloof mij niet bedrogen te hebben, zoo ik, toen wij reeds in het rijtuig gezeten waren en het laatst vaarwel over en weder klonk, een traan in hare oogen meende te zien glinsteren.

"Dat was braaf gehandeld," zeide Henriëtte: en Suzanna zag den dikken man met eenigen eerbied aan, alsof zij een innerlijke gelofte deed, van ten minste de eerste tien minuten den spot niet met hem te drijven. "En hoe nam de zeeroover dat op?" vroegen wij allen als uit éénen mond.

Hij heeft mij ten minste lang genoeg onttrokken aan een gezelschap, dat mij boven alles aangenaam is." "Mijnheer!" antwoordde Henriëtte: "gij herinnert u onze afspraak op den koepel wel? Wij zouden alle complimenten daarlaten." "Ik kan het waarlijk niet helpen," zeide ik, "dat gij geen onderscheid weet te maken tusschen waarheid en complimenten."

Vlei ik mij nu, te hebben doen gevoelen wat het onderscheid is en waar de grenslijn ligt tusschen de hoogere en lagere dichtkunst, ik wensch nochtans niet, wat ik heb gezegd in het vage van het bewijslooze betoog te laten. Zoo kies ik dan, om aan verzen-zelf de bovengenoemde eigenschap der hoogere lyriek te demonstreeren, één uit Verwey en een uit Henriette Roland Holst.

Zij hield van veel licht, veel discours, veel menschen; "en helaas", voegde zij er bij, "er is hier volstrekt geen conversatie." Ik verwonderde mij over het verschijnsel van een stad met zoo veel duizend inwoners, zonder eenige conversatie. "Ach," antwoordde Henriette: "men moet denken, de menschen zijn hier verschrikkelijk stijf; het zijn allemaal coterieën, waar men niemand in opneemt.

Hoofdzakelijk zeide hij, dat Henriette een mooi meisje met bruine oogen, een engel, en eene godin der muziek was, en daarbij kwamen eenige opmerkingen omtrent uitgetrokken harten en op tonen drijvende zielen.

"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen: doch laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henriëtte gesproken hebt."

"Gij ziet hoe mijn lot is," zeide ik tegen Henriëtte, "en hoe ik door mijn zuster behandeld word. Gij, die zoo goed zijt, zoo gij een broeder hadt, zoudt hem zeker niet zoo kwellen." "Hoe weet gij, of ik goed ben," zeide zij lachende: "vraag maar aan Lodewijk, hij zal u wel zeggen, dat ik er hem ook van langs kan geven."

De oude Heer Blaek had mij in den aanvang, de zoon bij voortduring, onbeleefd behandeld! doch hunne bejegening trok ik mij minder aan dan die van Henriëtte, welke mij, ik kon het mijzelven niet ontkennen, tot afscheid den rug had toegedraaid.