Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 10 juni 2025


Maar, ik bid u, laat niemand van uw volkje mij storen; ik voel, dat een expositie van slaap mij overvalt. TITANIA. Zoo slaap nu, met mijn arm omvang ik u. Gij, elfen, gaat, verspreidt u in het rond. Zoo slingert teer om geur'ge kamperfoelie Zich blanke winde; en even teer omringt Klimop de ruwe vingers van den olm. O hoe bemin ik u; ik bid u aan.

Kom, gaan wij om uw vader blind te maken; Want zulk een aanblik blindt eens vaders oog; Eén uur van storm verdrinkt een geur'ge beemd; Kan 't vaderoog dan maanden weenens lijden? Wijk niet terug; wij willen met u klagen; O, hielp u onze kracht de ellende dragen! Rome. Een straat.

Pas trof ik in het woud haar aan; zij las De fijnste kruiden voor dit wangedrocht; Ik heb haar fel berispt en viel haar hard; Zij had de ruige slapen met een krans Van frissche en geur'ge bloemen hem gekroond; En de eigen dauw, die op de knoppen vaak Als ronde kostbre parels drupp'lend zwelt, Stond in der schoone bloempjes oogen nu Als tranen, over eigen smaad geschreid.

In de folio-uitgave is hier als tooneelaanwijzing bijgevoegd, dat die tangmuziek zich doet hooren. Zoo slingert teer om geur'ge kamperfoelie Zich blanke winde.

Erinn'ring voerde in haar gebied Hem mede, toen hij 't zingen staakte; Hij zag den schelmschen vrijer niet, Die 't wijsjen in een omzien maakte, En 't hartsgeheim van Roeltjen ried; Het was of weêr zijn jeugd ontwaakte, Een lusthof groende in 't lief verschiet. O geur'ge sneeuw der meidoornstruiken!

Dies zoog de wind, die nutloos voor ons floot, Al waar' 't uit wraaklust, uit de zee een heer Van booze dampen, dat, op 't land verbreid, Elk nietig stroompje zwellen deed van trots, Zoodat het bruisend uit zijn bedding brak; Dies droeg ook de os zijn juk nu te vergeefs, De ploeger zwoegde om niet, en 't groene graan Verrotte, aleer zijn jeugd een baard bekwam; Leêg staat de schaapskooi op 't verdronken land, En kraaien smullen aan 't bezweken vee; De kegelbaan is opgevuld met slijk; De kronkelpaadjes zijn in 't weeldrig groen Onkenbaar, omdat niemand ze betreedt; Dies derft het menschdom thans des winters lust, En maken lied noch koorzang de' avond kort; Dies heeft de maan, die 't waatrenrijk gebiedt, Van toren bleek, de lucht van damp vervuld, Zoodat de kilheid tal van ziekten kweekt; Ziet, ons verstoord zijn heeft den loop verstoord Der jaargetijden; wit berijpte vorst Valt in den schoot der teedre lenteroos; Den ouden winter wordt op 't gladde hoofd Als waar' 't voor spot, een geur'ge krans gedrukt Van frissche zomerknoppen; lente, zomer, De gulle herfst, de stuursche winter ruilden Van kleed; de wereld, gansch verbijsterd, kent Hen, zelfs aan bloem en vrucht, niet uit elkaâr; En heel die sleep van plagen komt alleen Van onze oneenigheid, van onzen twist; Wij hebben dien verwekt, dien voortgebracht.

Hier, waar zoo mild de geur'ge heesters bloeien, Als een priëel om d'open bloementuin, Jasmijn en roos naast lijkcypressen groeien, Wees mij gegroet, gij heuv'lig Eik-en-Duin! Ontsluit me uw schâuw, gij breedgewelfde linden En eiken, die een bouwval houdt omkranst, Wier hoogste top, doorschuifeld van de winden, In 't vonklend goud der avondzonne glanst.

De oude heer March wandelde kalm rond met den ouden heer Laurence, nu en dan genietende van "De geur'ge, zachte appelwijn." De professor trok als een dapper ridder door de lanen, met een stok tot lans, aan het hoofd zijner jongens, die allerlei kunsten vertoonden, en wonderen verrichtten in het buitelen en springen.

Woord Van De Dag

reichshofen

Anderen Op Zoek