Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 6 mei 2025
Femke had wèl gedurfd, en toch... toch mocht ze niet al de eer hebben van den moed die Wouter zoo onbereikbaar toescheen toen ze gevorderd werd van hemzelf. Zoo zyn we. Het doet niet tot de zaak dat het meisje, niet als Wouter geplaagd door aandoeningen die ze meende te moeten verbergen, minder moed behoefde dan hèm voor zoo'n bezoek noodig voorkwam. Want dit verschil was hem onbekend.
Op den vijfden dag waren het gelaat en de handen van Lejanne geheel gezwollen en ontstoken; Burban kan nauwelijks zijne oogen openen. Behalve door de pions, werden wij nog geplaagd door zwermen van gele wespen en groote groene vliegen, die ons het leven ondragelijk hadden gemaakt. Gelukkig werden wij 's nachts met rust gelaten: waar de pions zoo talrijk zijn, vindt men geen muskieten.
En toen eindelijk te Bazel de onrust onder het volk toenam, de mis openlijk werd afgeschaft, de beelden uit de kerken werden verwijderd, achtte hij het beter van woonplaats te veranderen. Hij koos daartoe Freiburg im Breisgau, waarheen hij in 1529 vertrok. Hier bracht hij zijne laatste levensjaren door, af en toe geplaagd door ongesteldheid en hevige ziekte. Toch rustte zijn arbeid niet.
De Kweekeling, wel gekleed, wel gevoed, in gezonde en nuttige lichaamsbewegingen geoefend, in al wat hem dienstig kan zijn onderwezen, niet geplaagd met onnoodig onderwijs, geniet een gelukkig lot: één voorrecht vooral heeft hij boven zijn tijdgenooten, en dit stelt hij zeer op prijs.
Ditmaal vergeef ik u alles, op deze voorwaarde: "dat gij mij hierover nooit meer spreekt; zelfs verbied ik u, mij voor deze gekheden excuus te vragen; en dat gij, is 't mogelijk, door dit geval poogt wijzer te worden, en wat beter uw eigen waarde te berekenen." ........................................................................ Uwe zuster is mijne lieve vriendin, maar zij zoowel als ik, begrijpt, dat dit geen reden kan zijn, waarom ik zoude moeten geplaagd worden door een borstje, dat geen geest genoeg heeft, om mij met zijne missives ook slechts te diverteeren.
"Daar hebt gij 't nu, leelijke deugnieten!" riep zij. "De patatten zijn aangebrand. Vader zal weer den duivel jagen en mij eenen hoop zure woorden naar den kop werpen. Hij en gij, gij meent, dat ik uwe slavin ben en maar alleenlijk leef om te werken en uitgescholden en geplaagd te worden, van den morgen tot den avond? Wel ja!
Er moet een engel op dat eiland geweest zijn." "En juffrouw Harper vertelde, dat Joe haar met een voetzoeker verschrikt gemaakt had, en u, dat ik de kat met den drank geplaagd had." "Zoo waar als ik leef!" "En toen werd er gepraat over het opvisschen van onze lijken en over den lijkdienst, en bij het heengaan hebt u juffrouw Harper gezoend en toen zijt gij beiden in tranen uitgebarsten."
Mei '18. Vertaling door Arn. Saalborn Het schijnt nu eenmaal Hollands lot, zoowel vrij te blijven van de grootste verschrikkingen van dezen ontzaglijken tijd, als te worden getart en geplaagd door zijn kleinere misères. En waarom ons dus boos te maken over dezen bundel juist?... Wat is, bij al de zoetelijk-hooggestemde arrogantie van het buitenland jegens ons, de arrogantie en de stroopige sentimentaliteit van dezen jongen, ongetwijfeld niet onbegaafden schrijver? En naast den voorgewenden hoogmoed uit het geknauwd-zijn geboren, welke heel het droeve wereld-leven om ons heen kenmerkt, die, zij het uit de vernedering van geslachten voortgekomen, geest van blague en ijdele zelfverheffing in 'n paar vrij onbeteekenende novellettes? Bovendien: aan iederen leeftijd ook van de ziel het zijne; we zouden toch al heel nurksch moeten zijn, om dezen jongen man, met een hart vol beminnelijk-jeugdige wereldverachting, verliefdhedens, wijsbegeerte en symboliekerigheid, niet het genoegen te gunnen, van ons door al deze verhevenheid volmaakt-geépateerd te toonen het aan den tijd overlatend, hem het begrip bij te brengen, dat niet wij de dupe zijner zelfverheffing waren, maar hij die van onze welwillende onverschilligheid. En bevindt zich dit werk-zelf al ver ònder het middelmatigste der Nederlandsche literatuur; van den geest, die het maakte, mag worden getuigd, dat hij zich door een zeker, helaas haat-geboren, psychologisch-analytisch vermogen, een decadent-fijne doordringendheid en een hartstochtelijke ontvankelijkheid, ietwat bóven het middelmatige [p.121] verheft. En dus: het voor en tegen wel gewogen: het zal geen goed maar ook geen kwaad doen laat ons zwijgen. Maar helaas, wie zoo redeneert, houdt er geen rekening mee, dat affiniteit en plotseling, zij 't door een uitwendige oorzaak, weer actief wordend atavisme ge hebt 't nog onlangs bij den talentvollen Goudsmit gezien véél vermogen, en dat onze toekomstige Joodsch-Hollandsche auteurs daarvan, in dit geval, zeer makkelijk de dupe zouden kunnen worden. "Atavisme?" vraagt ge verwonderd, "zekere affiniteit, dat is mij duidelijk, maar waar haalt ge het atavisme vandaan?" Wel, is mijn antwoord, dat donker hoekje, waar het ligt verscholen, zal ik U wijzen.... De niet minder beminnelijke dan kunstgevoelige recensent van "Het Volk", die dit bundeltje verschoonend besprak, noemde het "fantasieën van een Oosterschen droomer". Inderdaad Oostersch, waarde vriend, zou ik hem willen zeggen, maar niet van het gloeiende, rijk-edele Oosten, waar de klassieke bakermat van het semietisch ras ligt, doch van het Europeesche Oosten, waar de hel zijner vernedering en verslaving wordt gevonden. Niet de sterke en zonbrandende visioenen van het Hebreeuwsch goudelen in dit werk, maar de koortsheete en verwilderde schemerdroomen der Ghetti walm-flakkeren erdoor. En ook veel van het verwerpelijkste dat in de eerste tijden de bevrijding uit het Ghetto bracht, het Ghetto, dat ook zoo vroom van stille studie-gepeinzen kon wezen is erin: de reactie op de geleden vernedering; het uitgerekt op stelten loopen nadat men zoo lang gebukt is gegaan; de pralende hoogmoed, het zich als meer voordoen dan men is; het zich nog overal en altijd de verongelijkte en vernederde voelen; de onverzadelijke eerzucht: de begeerte naar het eeuwen ontbeerde; het smartvolle beluisteren van alles wat over je dierbare zelf wordt gezegd, nu je voor het eerst in het licht gaat. Neen, niet dien weg moet gij op, jonge Joden van Holland. Weest gij geen "Oosterlingen" van Europa, weest gij Oosterlingen van Azië: de ziel vol zon en wonend tusschen de bergen, vroom opziend [p.122] naar de hoogten, en kennend U-zelf. Weest als zùlk een Oosterling weidsch, en, naar uw vrij en eerlijk beleden aard, slijpt de kostbaarste steenen van uw vinding, vlecht het filigrain uwer glanzend zich wendende dialectiek, tot sieraden op uw taalgewaad. En zoo ge zwoel van ziel zijt, met de zwoelheid van de drachtige dag, verheugt U daarom; doch mocht gij 't zijn met de zwoelheid der Ghetto-benauwenis en zijn ziekenkamers, weest dan h
Maar later werd ik hun daar boven te groot, en toen gaven ze mij aan de huishoudster. Het was wel een geringere plaats dan boven, maar het was er plezieriger; want ik werd niet zoo onophoudelijk door de kinderen beetgepakt en geplaagd. Ik kreeg even goed eten als vroeger, ja, nog beter.
"Dat was juist zoo lofwaardig niet," zeide mijn moeder. "Ga maar voort," zeide ik tot Suzanna: "ik ben nu best gestemd om geplaagd te worden." "Wel, gij zoudt mij haast doen zwijgen," hernam zij: "want in dat geval heb ik er weinig eer van.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek