United States or Burkina Faso ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het moge hier in een eenigszins vrije en twee regels kortere vertolking een plaats vinden; "Behoeft mijn Shakespeare's hoogvereerd gebeent' Een jaren arbeids eischend grafgesteent'? Behoeft een pyramide 't heilig stof Te omhullen tot verhooging van zijn lof? Behoeft gij, zoon des Roems, gij, roem der Faam, Zoo zwak een tolk tot eeuw'ging van uw naam?

Geen oog dat ons ziet, en geen tong die ons wondt; De waereld verdwijnt, en 't wordt hemel in 't rond! Kom, ga dan meê, Liefste, over zee! Volg, waar ge wilt, mij naar heuvel en dal! Wissle de wind, Hij die bemint, Kent geen saizoenen en mint overal! O fluister zijn naam niet! Hij rust' bij 't gebeent' In schaduw der eenzame zode!

Al heeft de doot het lijf verslonden: De Faem is aen geen graf gebonden. De deugd verduert het koud gebeent. en Jeremias De Decker drukte zich aan het slot van een lofzang op onzen held aldus uit: "Doch schoon het lichaem moet verwelken en vergaen, De naem van Marten Tromp zal euwichlick hestaan, Tot schande van den Brit, tot lof der Batavieren." De tanden zijn overleefd.

Alzóo treuren ook wij! en met hemelsche kracht Zoekt ons hart naar zijn voorbeeld te streven, Want de Deugd wordt te schooner, waar hij wordt herdacht, Die alleen voor haar dienst scheen te leven En gelijk soms der Heiligen begraven gebeent' Een geur door den tempel mag spreiden, Zóo wordt door ons hart nog een balsem ontleend Aan het beeld dat hij naliet bij 't scheiden!

By u, en by die zon, die meineed weet te straffen, Zweere ik mijn' broeder wraak, en 't aardrijk rust te schaffen. Het bloed des Arbaliets zal boeten voor ons bloed; De wareld, veilig zijn van Reuzenovermoed. Ik zal des warelds juk op hun gebeent' verbreken; Of faal ik in 't bestaan, haar op my-zelven wreken! Maar gy, mijn broeders! thands mijn kinders, mijn gezin!

Snikkende, en met schreiende oogen, groef men lijken en gebeent Uit de zwart-gerooste puinen al te droevig grafgesteent! Menig nog herkenbaar teeken: wapentooi of pronkcieraad, Dat van 't stofflijk overblijfsel nog geslacht en naam verraadt. En toen 't al was opgedolven, wat zoo wreed begraven waar, Miste men met stille ontzetting nog een enkel lijken-paar.

Gletschers, aansluipende, doorboren mij Met speren van kristal in maan bevrozen; De helle ketens vreten me in 't gebeent Met kou die brandt; 's Hemels gevlerkte hond, Met gif niet van hemzelf, van uwe lippen, Zijn bek bezoedelend, verscheurt mijn hart; En vormlooze gezichten zwerven aan, Spookge bevolking van het droomenrijk, Spottend met mij; de Aardbeving-demons moeten De spijkers uit mijn sidderende wonden Loswringen, wen de rots splijt en weer sluit; Wijl uit hun luide afgronden huilend zwermen Stormgeesten, 't razen van den wervelwind Opzweepend, treffend mij met scherpen hagel.

Italiaen. Dat uwen waterleeuw van Galen Den doot in 's Hertoghs haven zwoer. Amsterdam. De zoon kan hier het graf aanschouwen, 't Welck 's helts gebeent en naem bewaert; Italiaen. En daeden, op de zerk gehouwen. Zoo blijft de deught alom vermaert. Amsterdam. Dees prins ziet hier mijn schiltkroon proncken, Ten prijs van zijn voorvaders stam. Italiaen.

Hoort, schurken! uw gebeent' maal ik tot stof, En 'k meng daarvan en van uw bloed een deeg, En uit dit deeg maak ik pasteienkorsten, En bak van uwe hoofden twee pasteien; Dan zal die slet, uw eervergeten moeder, Als de aarde doen, verslindend wat zij voortbracht. Dit is het feestmaal, waar ik haar op noodde, Dit het gerecht, waaraan zij smullen zal.