United States or Mali ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij was op weg naar Camelot, waarheen Gawein hem gezonden had, om eindelijk te melden den dood van Mordret en Didoneel. Zijn stille ijverzucht, als hij Gawein en Ysabele te zamen zag, leed te veel dan dat hij niet met klem van woorden Gaweins bezwaren overwonnen had om te gaan, en alleen de gevaarvolle foreesten door te tijgen.

Gwinebant! fluisterde het hier en daar, verschrikt, omdat de nog niet genezen gewonde verscheen. Ysabele, uit Gaweins armen, richtte het hoofd op. Zij zag Gwinebant recht in de oogen, die staarden uit zijn bleek gelaat. En zij glimlachte hem achter Gawein, die zalig de oogen sloot, smartelijk smeekende toe. Gwinebant begreep. En zij begrepen allen.

Ruim was de holle berg, een eindelooze spelonk gelijk en de dag, door de nauwe spleten, scheen niet meer dan, hier en daar, een ster.... En, destijds, in deze duistere, bleek doorlichte, labyrinth-achtige caveerne, had hij het serpent gezien, de vreeslijke draak, met hare vier jongen en hij had eerst den vier jongen strijd geleverd als kronkelende hellelarven hadden de drieste slangen om hem heen gekronkeld met de staarten en met de vlerken geflapperd. Gringolette had hen gruwzaam vertrapt, terwijl Gaweins zwaard naar links en rechts had gestoken, hun de breede pooten afbouwende, hun het vlijmende staal in de vlammende sulfer spuwende muilen stekende. Tot zij als een bloedig doorkloofd kluwen van afgrijselijke monsterlijkheid lagen levenloos in het nest, in hun laatsten fosforglans, die doofde met den dood en de moederdraak, blazende, was aangeschoven en aangeslopen door de donkere gangen, van buiten, waar zij voedsel en aas was gaan voor hare jongen halen. Het felle moederserpent, vier spuwende en verstikkende vlam, was over Gawein, in het duistere hol, neêr gevlogen, en had hem aangegrepen met klauwen en tanden, hem met den langen staart omkronkeld, terwijl hare wijde vlerken als van een duivel op stonden met de klapperende scherpe schermen. Gawein, in hare doodsomhelzing, was gegleden van zijn ros en Gringolette gevlucht, bonzende tegen de grottige muren, zich een uitgang zoekende en, omwrongen in des serpenten staartgekronkel, had Gawein eerst met zijn zwaard en, toen hem dit uit de hand viel, met zijn goede misericorde, zijn breeden dolk, steke na steke toegebracht, tot het gebeeste eindelijk dood lag en uit honderd wonden het heet ziedende bloed sproeieren deed over Gawein.... En nu wachtte Gawein af, tot wederom...? Waarom niet? Waarom zoû op nieuw niet een drakemoeder haar helsche kroost hebben gebaard in de caveerne; waarom zoû het op nieuw niet gaan gloren van fosfor, waarom zouden op nieuw niet de strijden worden gestreden? En Gawein, van Gringolette afgestegen, en het ros leidende aan den breidel, spiedde uit, langzaam voort gaande vol voorzichtigheid of niet plotseling.... Tot hij langs de sombere gangen van den hollen berg aan een wijdener holte kwam en zich herinnerde en zelfs z

De gouden stukken stonden voor den Koning, uit hoffelijkheid zeker van den onzichtbaren tegenspeler en zij waren cierlijk gedreven: zij vertoonden Koning Artur, koninginne Guenever zelve, staande de figuurtjes ten voeten uit; de raadsheeren waren ridders der Tafel-Ronde en ieder der twaalf kon zich wel, als hij wilde, herkennen, zoo als de beide paarden, de steigerende gouden, gelijken konden op de beroemde paarden van elk dier ridders, die allen even beroemde paarden hadden, hoewel Gaweins ros, Gringolette, misschien het allerberoemdste was, en de kasteelen waren zeer zeker getrouwe gesmeed en gedreven naar den Burcht van Camelot.

Daarom wilden zij ook wel geloof hechten aan de woorden van deze, als Gaweins schildknecht, vermomde jonkvrouw en toen zij eindelijk weêr op zouden zitten, zeide Bohort: Jonkvrouwe Alliene, of Amadijs, als gij u heet, zes onzer zullen zekerlijk tijgen naar Amoreuse-Garde, den boozen burcht, waarvan gij spreekt en waar belaagde, damoselen gevangen worden gehouden door keytivige ridderen, gezellen van Didoneel en Mordret en die zes zullen de jonkvrouwen wel verlossen, weet dat wel, maar één onzer zal u begeleiden tot Camelot, opdat gij den Koning Artur konde doet.

En de zwarte, den linkerarm gebroken door Gaweins slag tegen het schild, poogde vloekend van pijn en van woede, met één vuist zijne glavië te heffen, toen reeds Gaweins zwaard, hoog in beide vuisten verheven, den zwarte kliefde over den helm heen, dwars door den zwarten helm heen, waarvan de zwarte diamanten rechts en links sprongen dwars over des zwarten hoofd, zoodat de hersens uitvloeiden, als een witte etter-en-bloed en de zwarte achterover viel van zijn paard.

De roode en de zwarte scheidden zich; zij lieten de jonkvrouwe, die hare gebonden handen zelfs ten hemel niet kon strekken, alleen te paard op den weg staan; de roode reed op Gawein toe, de zwarte ontweek diens speerstoot en draafde de vlakte over, ter achterzijde Gaweins, maar vóór hij Gawein van daar had kunnen bestoken, stiet Gawein den roode ter zij van zijn schild bliksemsnel door wapenrusting en maliëncotte in de ribben onder het hart, zoodat Gaweins speer brak en met het trensoen bleef steken in 's rooden ridders lijf.

Toen steeg Gawein af en hij naderde de jonkvrouw, tilde haar af en begon haar het koord van hare polsen los te binden. Dank heb, ridder! riep zij juichende en weenende te eenen stond. Gij hebt mij wel gewroken jegen den rooden en den zwarten ridder! Ik wil uw dienstwijf zijn en blijven tot het einde van mijne dagen! En zij wierp zich neêr aan Gaweins knieën en kuste hem de maliën her en der.

En Amadijs legde er zich ruggelings alleene op en omdat hij alleene was, en alleene bleef, nam hij Gaweins breed zwaard-in-scheede, drukte dat tegen de borst en bedacht of het wonderbed nog kracht genoeg in had om van minne te doen genezen, die stak met pijlen van pijne.... Den volgenden morgen namen Gawein en Amadijs, gewapend, afscheid van Koning Wonder en van zijn jolijselijk hof.

En Gawein schrikte hevig, bevreesd, dat het hem ontsnappen zoû en in zijn schrik sloeg hij beide handen uit en greep er naar... vlak voor zijn oogen... greep er naar als hij naar een vlinder gegrepen zoû hebben. Maar het Scaec zweefde luchtig weg, om Gaweins hoofd, als plaagde het behaagziekjes hem en bleef toen boven hem brommen met zijn stadig gesnor als van een grooten hommel.