United States or Zambia ? Vote for the TOP Country of the Week !


De groene linden hingen vol van haar uitgestorven bloesems. Hij begon te mijmeren over dat oude huis, onder 't loome dak der roode pannen. Wie kwamen er rusten van langen tocht in de dagen van 't verleden, zoodat het altijd nog "het Gasthuis" bleef genaamd? De pelgrims die van Roermond naar Aken gingen, heet het bij de oude menschen. De Roomsche reis dier tijden! Hoe veranderde alles.

In den ochtend, die feestelijk scheen van rijkelijk warrelende sneeuw over de lage huisjes, vertrouwelijk onder hun wit-bevrachte daken, vonden de stadswachts hem in het portiek van een kerkje; hun stemmen en een vroegmisklokje klonken broederlijk en welgestemd in de zachte, zedige straat. Zij namen hem op en droegen hem weg naar het gasthuis.

Wijl ik alleen aan mij, aan mijn eigen persoon gedacht heb! Om een dief, althans blijkbaar iemand zonder beteekenis, aan een misschien al te strenge, maar eigenlijk toch billijke straf te onttrekken, zou een geheel gewest te gronde gaan! een arme vrouw in 't gasthuis sterven! een arm meisje op de straat van gebrek omkomen! als een hond! O, 't zou afschuwelijk zijn!

Sinds 1593 zijn de overgebleven nonnen in het Gasthuis ondergebracht en hebben de Heeren van de Admiraliteit van de Maze hun kantoor in het Prinsenhof. Zij zijn de bestuurders van het deel der vloot, dat in Rotterdam thuis behoort. Behalve dit klooster heeft Rotterdam nog andere binnen zijn muren gekend. In 1441 werd het Cellebroedersklooster aan de Delftsche Vaart, dicht bij de Kerk gevestigd.

Met dit geld verlos ik mijnen man uit de gevangenis; ik neem mijn arm kind uit het gasthuis en betaal de huur mijner woning.... Denk, wat zegeningen wij over u roepen zullen, daar gij ons uit zulken diepen kolk van ellende en schaamte zult hebben gered."

Zij, opgewonden door z'n handdrukken, z'n opgeruimdheid, de blijdschap dat vader 't dee, dat-ie in 't gasthuis misschien heelemaal beter zou worden, stond 'm toe te droomen met 'r wonderlijke, zwarte oogen. Suikerpeer hielp, Mijntje hielp, Rebecca droeg de dekens. 't Eindje kaars wapperde van 't gerucht, wenkend en knikklend, dat 't vet in 'n plasje droop.

Zoo liggend, als op slapen af, vroeg-ie dof: "....Van Rebecca? Van Rebecca?" "Ja," zei Eleazar: "en zij van mij".... "Ken nie gebeure ken nie gebeure," hijgde Poddy: "Rebecca is hier noodig".... "Dat weet 'k we hebben nog zeven magere jaren den tijd de vette kommen later" en 'r hand nemend tusschen zijn twee groote handen: "al zeg-ie nee we doen 't toch. En jij gaat na 't gasthuis.

Men gaat hem, door de koorts geslagen In eenen hoed naar 't gasthuis dragen. Genezen zijnde, leert de fiel, Uit nood hier den zeeldraaiers-stiel. Hij stuurt hier, zoo zijn kracht behoort, Zijns meesters kempewagen voort. Dwaalt in een bosch en ziet met schroom Een wolf ... hij kruipt op eenen boom. Hij vindt een bedelaar slapen; strak Steelt hij zijn eten uit den zak.

's Morgens na het ontbijt trok ik uit de vernieling zien in de stad. Er was een ongemeene drukte in de straten. Negen of tien bommen waren er geworpen. Twee dicht bij mijn huis, waarvan een in de Schermersstraat, waar twee dienstmeisjes in haar bed werden gedood, en een, juist achter mijn hofje, op het Sint Elisabeths gasthuis.

Eindelijk op een mooien Oogst-morgen, daverend van goud-glariënden zonneschijn, trillend van roerlooze warmte, mocht Geerten 't benauwende gasthuis verlaten. 't Avonde ... De laatste bloedstrepen vergloorden, en over de diep-azuren lucht kwamen donkere voolen zweven, waarop twinkelden, heel zwakjes nóg, enkele sterren, goud-sprinkelingen gelijk op zwaar-fluweelen mantel-sleep ...