Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 22 juli 2025
Toen de onder-officiers binnentraden, klonken luide dankzeggingen hun tegemoet, en drukten allen hun de handen, ja, de gelukkige Frans sloot den fourier met tranen volle oogen op zijn hart.
De sergeant-majoor onthaalde dit vooruitzicht met eenen bitteren grimlach, en bewees dat dit eene ijdele hoop was, aangezien de kwaal in de ongelukkige Lucia onherstelbare vorderingen had gedaan; maar de fourier liet zich niet overreden en beweerde, dat het ten minste hun plicht was, dit laatste redmiddel te beproeven.
Dit nieuws verraste den fourier niet weinig; hij twijfelde een oogenblik, of hij het wel juist had verstaan. Wat? zij moesten te Gheel gaan logeeren? Te midden der zinneloozen leven, en ongetwijfeld onder hetzelfde dak slapen met eenigen der schrikbarende wezens, wier aandenken hem nu nog somwijlen deed huiveren! Dan, er was aan de noodzakelijkheid niet te ontsnappen: een soldaat gehoorzaamt.
"Maar, fourier, misschien hebt gij zelden of nooit met een pistool naar het doel geschoten; ik integendeel, tref eenen pijpekop op dertig stappen...." "Het is gelijk; maak zooveel beslag niet; mijn moed zou kunnen verkoelen; nu gevoel ik mij sterk. Kom!"
In de Academie der wetenschappen zat een beroemde Fourier, dien dit nageslacht geheel vergeten is, en op een of ander zolderkamertje een onbekende Fourier, dien de toekomst zich steeds roemrijk zal herinneren. Lord Byron begon op te komen; een noot van een gedicht van Millevoye kondigde hem in Frankrijk aan met deze woorden: "een zekere lord Byron." David van Angers beproefde het marmer te kneden.
De sergeant-majoor zat bij de tafel, met de hand aan het hoofd; tranen rolden in overvloed van zijne wangen, zijn gelaat scheen verkrampt door de hevigste smart en door de diepste wanhoop tevens. "Hemel, wat is u gebeurd, majoor?" stamelde de fourier. "Een ongeluk?.... Spreek, zeg mij iets, gij doet mij schrikken."
Zoo waren zij misschien een groot kwart uurs buiten Gheel geraakt, toen zij eensklaps achter zich het snelle geklep eener klok door de lucht hoorden galmen. "Wat is dit?" riep de fourier. "De noodklok? Er is brand te Gheel; wij moeten terug!" "Terug? Neen, neen," morde de sergeant-majoor, die weigerde zich om te keeren.
Zijn kameraad antwoordde niet; maar zag hem aan met eenen grimlach, zoo bitter en zoo pijnlijk, dat de fourier er van sidderde. "O, vriend," smeekte hij, "bedaar toch; gij schijnt zoo ijselijk ontsteld!" "Kon ik sterven op dit oogenblik!" klaagde de sergeant-majoor.
Nu en dan, wanneer er een onweder opkomt en de lucht zeer duister wordt, overvalt hem evenwel zijne kwaal in den loop van den dag; maar dit gebeurt zelden." "Eilaas, wij, menschen, die zoo trotsch zijn op onze rede!" zuchtte de fourier. "Ziedaar das wat eene ziekte, welke men krankzinnigheid noemt, van ons verstand maakt!"
Van verre reeds bezag hij mij met opmerkzaam medelijden, en, genaderd zijnde, vroeg hij den kapitein: "Wat heeft toch uw arme fourier? Hij schijnt wel ernstig ziek? Gij moest hem wat rust gunnen." Uit mijne oogen lichtte eene vonk der dankbaarheid den medelijdenden overste tegen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek