Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 22 juni 2025
"Kom voort, meester Jan, wij mogen ons niet ophouden." Breydel bezag dit ijselijk toneel met nijdige blijdschap, hij dreef zijn paard heen en weer over de uitgestrekte lijken, en verplichtte het beest dezelve te vertreden. Op de roep van Deconinck gaf hij geen acht, en vertrapte het ene lichaam na het andere met een wrede nauwkeurigheid. De Deken der wevers moest tegen dank bij hem terugkomen.
De uitdrukking van zijn gelaat veranderde bij die uitroeping: zijn tanden kwamen bitsig opeen en kraakten, zijn handen omvatten de stijlen der tafel, alsof hij dezelve breken wilde; echter werd hij weder kalm en zijn gelaat betuigde meer droefheid. "Nu Meester, gedraag u als een man," sprak Deconinck. "Overwin ook de wanhoop, die vijandin der ziel.
Boven dit alles galmden de angstige roepen der dwalende zonen, die hun moeder verloren hadden; en nog hoger galmde het gehuil der honden, welke hun meester tevergeefs in de verwarring hadden gezocht. Deconinck ging met Breydel in een huis dat bij de weg stond en gebood de bewoners hem een kamer aan te wijzen.
Bij deze woorden wierp hij zich in de armen van Deconinck en hing, van kracht begeven, tegen de borst van zijn vriend. Met dwaze blikken staarde hij in het ronde, en deed zijn makkers van angst en medelijden sidderen.
De deur gevallen zijnde kon men in de kerker zien. Deconinck stond in een hoek tegen de muur aan een zware keten geboeid. Met driftige vreugd liep Jan Breydel tot hem, en vloog zijn vriend als een wedergevonden broeder om de hals. "O meester," riep hij, "hoe gelukkig is dit uur voor mij! Ik wist niet dat ik u zozeer beminde."
"Gij klopt aan een dovemans deur, mijn vriend," riep Breydel, "ik zeg u voorwaar, dat niets mij kan bewegen ik wil en zal uitgaan. Vergeef mij dat ik u op staande voet verlate." Hij verborg de bijl onder zijn kolder, en wendde zich met een haastige stap naar de deur, maar Deconinck had zich door een nog spoediger beweging voor hem geplaatst, en belette hem alzo de uitgang.
Het gedacht en het inzicht van Deconinck verspreidde zich op dezelfde wijs onder de Burgers, alhoewel de meesten hem niet zagen.
"Gij moet bekennen dat men onze heer Robrecht niet beter kon dopen, want hij is een waarachtige leeuw als hij het zwaard in de vuist heeft." Eer Breydel deze woorden geëindigd had, waren zij ter plaatse waar de zwarte ridder de schakers der maagd had bevochten; zij zagen de bebloede lijken op de aarde liggen. "Het zijn Fransen!" morde Deconinck nevens de baan voorbijrijdende.
Enigen, doch in klein getal, hadden door hun gebaren doen kennen dat zij in dit gevoelen deelden. De meesten waren over de uitval van Brakels misnoegd. Met de diepste navorsing had Deconinck zijn oog op al de aanzichten gestuurd en zijn aanhangers geteld. Vleiend was voor hem de overtuiging dat weinigen in de vrees zijns tegenstrevers deelden.
"Meester Breydel," riep Deconinck, "zo gij de oorzaak onzes ondergangs niet zijn wilt, geef dan ras uw jawoord. Ginds komt de wapenbode der Fransen terug; de tien stonden zijn verlopen." Breydel rees eensklaps uit de diepe bedenking, en antwoordde met droeve toon: "Gij wilt het, Meester? Het moet zo zijn? Welnu geef de stad over..."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek