Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 juli 2025


"Ik heb nog één hoop," dacht de dichter, nadat hij die ontdekking gedaan had; "een beroerte!" "Wij zullen nu met hoofdstuk IV beginnen. U wilt dan zeker wel zoo goed zijn mij te zeggen wat u van de liefdesscène denkt." En Carolus las verder.

En opdat Barbemuche zijn vrienden niet te veel aanstoot zou geven, gaf Colline hem in ruwe trekken een moreel portret van ieder der bohémiens. "Tracht nu met ieder afzonderlijk op goeden voet te komen, dan zullen zij ten slotte allemaal voor uw toelating stemmen." Carolus stemde in alles toe. Kort daarop verschenen de drie vrienden met hun respectievelijke "vrouwen".

Je begrijpt even goed als wij, dat het voor ons zoo goed als onmogelijk is in trui en paletot de weelderige vertrekken van deze woning te bezoeken." "Maar," zeide Carolus; "ik heb geen vier rokken." "Ach!" zeide Colline, "we zullen ons wel weten te behelpen met wat je hebt." "Kijk maar eens!" zeide Carolus en opende een tamelijk rijk voorziene kleerkast.

"Ik heb indertijd ook een don Lopez gekend," zeide Rodolphe; "hij handelde in sigaretten en chocolade uit Bayonne; hij was misschien wel familie van den uwe.. Doch lees verder ...." Bij het einde van het tweede hoofdstuk viel de dichter Carolus in de rede: "Begint u nog geen keelpijn te krijgen?" vroeg hij.

Buiten de genoemden vond Grotius te Leiden nog zijn vriend, den bekenden Jos Scaliger, benevens Luc. Trelcatus, Paulus Merula, Rudolfus Snellius, Carolus Clusius en Bonaventura Vulcanius. Huig de Groot was een dankbaar leerling geweest.

Uit de tenten verschenen soldaten, meest oosterlingen, die hen omringden met dreigende taal en gezichten; zij grepen de teugels, spraken en vloekten met veel gebaren en riepen om Walid. Maar Carolus naderde, die hen beval heen te gaan, Tamalone hartelijk de hand drukte en hem haastig meêvoerde naar de tent. Mevena, op wie hij geen acht had geslagen, volgde, door de verwonderde soldaten nagestaard.

Nu was er een vrouw gekomen, een nietige vrouw, die alles verwoestte... Carolus stond stil, zag naar de diepte beneden waar een vuurtje brandde, en loosde een zucht, een vaarwel aan de hoop zooveel jaren geliefkoosd, er waren tranen in zijn oogen.

De brigadier zeide opgewonden: "Nu zullen wij onzen keizer weêr zien." "Neen, ik niet; ik blijf achter bij Mevena. De kapitein neemt haar niet meê." "Wat, blijft zij hier?... Maar dan zijn we gered, man!" Carolus vloekte en liep snel door het gewoel om Walid de goede tijding te brengen.

"Pardon, mijnheer," viel Colline, die een laat uur had hooren slaan, hem in de rede; "het zal zoo dadelijk ochtend zijn en ik ben erg bang, dat ik door nog langer uit te blijven iemand, die mij dierbaar is, ongerust zal maken; trouwens," mompelde hij nog in zichzelf, "ik had haar beloofd vroeg thuis te komen; het is vandaag haar ontvangdag!" "Inderdaad het is tamelijk laat!" zeide Carolus.

En die dagen, toen zijn meester, wien hij reeds met genegenheid had gediend sinds hij hem als jongen in het leger had zien komen, zwak en van koortsen verhit in de tent lag, zat Carolus daarbuiten met de kin op de knie naar het snelle ademen te luisteren en naar het stroomend water nabij, en zijn hart was week van treurigheid.

Woord Van De Dag

1195

Anderen Op Zoek