United States or El Salvador ? Vote for the TOP Country of the Week !


»'k Zie ze nietzei ik met een zucht. »Je bent je stelten kwijt, Bobbertje.» »'t Is wat moois! Hoe moet ik nu met den wedstrijd meêdoen, als ik geen stelten heb? Ik vind het erg flauw van Mina. Laat mij nog eens kijkenMaar Bob had evenmin succes als ik. Opeens echter ontdekte ik ze met het bloote oog, waar wij ze met den kijker niet hadden gezien.

»Bobbertjemompelde zij, »Bobbertje! 't Wordt waarlijk nog erger! Mijne ooren doen er pijn van. Zit toch rechtop, Pieter, en houd den mond gesloten, zooals het behoort.» »Ja, Mamazei Pieter, die onbeweeglijk op zijn stoel zat, met het hoofd in volslagen rust boven zijn staand boortje.

»Dat is flauwzei Bob. »Eerst zeg je, dat je het best kunt doen, en nu het er op aankomt, trek je je terug.» »Nu, hier heb ik al vast één regelzei Karel. »Schrijf maar op, Bobbertje, en mopper niet zoo.» „Zie Pieter, wat ik zenden zal!” »Dat is een beste regelriep Bob opgetogen uit. »Zie je wel; dat je het wel kunt? 't Kon niet beter. Nu den tweeden regel; toe Dorus, jou beurt

't Is afschuwelijk, ik zou het niet dulden, broeder Marinus!» »Wat zal ik er van zeggenzei mijnheer de Wild met een licht schouderophalen. »De jongens noemen hem nu eenmaal zoo, en ik kan er weinig aan veranderen.» »Zeg Bobbertjeviel Karel Holm in. »Hoe beviel het je gisteren in die vischkaarMevrouw van Koorde sloeg hare oogen van ontzetting ten hemel.

»Houd maar op, Bobbertjeriep Karel zijn vriend toe. »Zoo is er toch geen aardigheid aan; hij verroert geen vin. Wat zullen we eens gaan doenBob hield met boksen op. »Een mooi spelletjevroeg hij. »'t Is jammer, dat het zoo regent, anders konden we in den tuin om het hardst gaan loopen op onze stelten. Maar nu weet ik niets. Wat wil jij graag doen, neef Pieter

Nu was Bobbertje een naam, dien Bob alleen maar door zijne beste vrienden kon hooren uitspreken. Zoodra het een scheldnaam werd, ergerde hij er zich vreeselijk aan. »Bobbertjezei hij driftig. »Zeg dat nog eens, als je durft!» »Dat durf ik wel, Bobbertjezei Tines sarrend. Flap! Daar kreeg hij een klap om zijne ooren, dat het klonk als eene klok. Flap!

Dat spelletje werd zoo dikwijls herhaald, tot wij een hevig gekraak hoorden, waardoor het ons allen duidelijk werd, dat zij gebroken was. »Stukzei Bob. »Ja, stuk, Bobbertjezei Karel op leuken toon. »Daar heb je eer van.» »Laten we vluchtenzei Pieter in grooten angst. »Als de baron komt en ziet, wat we gedaan hebben, zal het nog slecht met ons afloopen

»Dat zou jij wel willen, Bobzei Tines, die er toch eigenlijk niet veel lust in had, om den wedstrijd in den steek te laten. »Dan was jij vrij zeker van den prijs!» »Juist, Tines. Praat nu maar niet langer, en ga heen. Dag Tines!» »Voor jou ga ik niet, Bobbertje. Jij hebt hier niets te zeggen, voor zoover ik weet

»Goed zoozei Bob, die elken regel opschreef. »Nu nog twee regeltjes en we zijn klaar. Jou beurt, Dorus.» »Ja wel, je hebt goed praten. Ik weet heusch niet meer op 't oogenblik. Jelui moet me helpen denken. Wacht, ik weet er al een: „Me dunkt, je hebt nu overvloed.” »Nu jij weer, Bobbertje, den laatsten regel.» »Ja, dat komt mooi uit, Dorus, met dat woord overvloed, want dat rijmt op gegroet.

Ik stak mijn hoofd uit het raam, want daar wij al Juni schreven en het prachtig weêr was, had ik het zoover opengeschoven als ik kon, en zei: »Zoo Bobbertje. Wat ben je nat!» »Dag Dorus! Ga je mee? Er zijn al verscheidene jongens op het schoolplein.» »Eerst mijn werk af, mannetje. Ben jij er al mede klaar?» »O heden ja, een uur geleden al.