United States or Lesotho ? Vote for the TOP Country of the Week !


Bob Harvey had zich, terwijl hij zich op het eiland Norfolk bevond, meester gemaakt van de brik, die goed voorzien was van wapenen, krijgsvoorraad en nog andere voorwerpen en op het punt stond haar koers naar een der Sandwich-eilanden te richten. De geheele bende was aan boord gekomen.

't Is maar goed, dat hier niet elken dag zoo'n verstoppartij is," zei Kee en liep haastig naar binnen. "Maar waar zou Bob nu zijn?" zei Dolf. "Die heeft zich een bijzonder mooi plaatsje uitgezocht, dunkt me." "Ja," zei Door, "je moet maar goed zoeken." Dolf keek achter elken struik, bij het kippenhok, in het priëel, tot hij op eens, achter in den tuin gekomen in lachen uitbarstte.

»Kijk, hier onderzei Bob. »Zie je wel, dat de eieren er nog precies zoo liggen als toen? De vogels zijn ongetwijfeld gestoord door den dief, want zie maar, hier ligt het geldBob lichtte nu het nest op, en waarlijk, daar lag het gestolene; een briefje van zestig gulden, een van veertig, en zeven gouden tientjes.

Dus Bob mocht in geen geval mede, wat hij zelf niet wist, daar ik het hem nooit gezegd had. »Ik heb al een trapperzei ik daarom. »Ja, wie dan?» »Jan van der Vliet. Je weet wel, dat die altijd medegaat en dat mijne ouders en de meester niet willen, dat ik andere jongens meêneem. Maar ga nu, want anders krijg ik mijn werk nooit af en kan ik zelfs van middag niet meêspelen

Hij wist, dat zijne tegenwoordigheid bij het orgel in het geheel niet gewenscht, ja, zelfs verboden was, en nu kwam hij toch. Wat moest nu de meester wel van mij denken, als hij het hoorde? En wat zou Pa zeggen, als ik thuis kwam? Want deze zou het ongetwijfeld wel te weten komen. En bovendien, welke dwaze dingen zou Bob misschien weer gaan uithalen, want dat deed hij immers altijd?

Ik opende de oogen; een hond, een leelijke gele hond, lag voor mij en likte mij. Mijne oogen ontmoetten die van Mattia, die naast mij op zijne knieën lag. Gij zijt gered, zeide hij, terwijl hij den hond opzij duwde en mij omhelsde. Waar zijn wij? In een rijtuig. Bob ment. Hoe gaat het ermee? vroeg Bob, zich omkeerende. Ik weet niet, ik geloof goed. Beweeg uw armen en beenen eens! riep Bob.

Ik heb nog 't een en ander vernomen omtrent zijne medeplichtigen, zeide Bob. Omtrent dien afschuwelijken Driscoll? vroeg Mattia. Niet van Driscoll zelf, die nog altijd aan de overzijde van den Oceaan is, maar van de familie Driscoll.

"Mijn voet doet zoo'n pijn," zei Nel nog schreiend, gedeeltelijk van den schrik en gedeeltelijk van de pijn. "Als je hem maar niet verstuikt hebt," zei Door. "En Bob, waar heb jij je bezeerd?" "Mijn knie," zei Bob, "o, mijn knie doet zoo'n pijn." "Wel lieve tijd, zijn heele knie geschaafd," zei Door. "Stumperd. Hoe komen we met twee zulke invaliden thuis!" "Moet je nog ver?" vroeg het boertje.

En misschien was het het vermaak dat de Geest er in schepte om deze eigenschap te toonen, of anders was het zijn eigen goede, edelmoedige, hartelijke natuur, en zijn sympathie met alle armen, die hem recht naar het huis van Scrooge's klerk leidde; want daar ging hij heen, en nam Scrooge mede, die zich aan zijn kleed vasthield; en op den drempel der deur glimlachte de Geest en hield even stil om Bob Cratchits woning te zegenen met de sprenkeling van zijn toorts.

"De koffer? Nee, hoor, ten minste ik weet er niets van." "'t Is een heele groote, wel van dit paaltje tot dat." "Hij is nog véél grooter," zei Bob gewichtig, "wel zóó." Hij liep vooruit om aan te toonen, hoe groot wel. Hans hield zich stil, hij vond, dat Bob den koffer nu wel wat héél groot maakte. Maar hij vond het toch jammer dit te zeggen.