United States or Mongolia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Alzoo klaagde Shawondasee Aan de lucht zijn bittre smarte, En de vlugge wind van 't Zuiden, Warm van Shawondasees zuchten, Zweefde door de verre weide, Tot de lucht van vlokken vol scheen, En de wei van distelpluimen; Tot de goudgelokte jonkvrouw Hem voor immer was ontvloden. Nimmer meer zag Shawondasee 't Zonnig Englenkopjen weder. O, bedrogen Shawondasee!

Bittre smart greep hem aan. Hij had tot hen willen spreken, hen troosten in hun armoede en hulpeloosheid. Had hij maar mogen spreken in Gods huis! Hij zou zoo hopeloos als hij zelf was, wel woorden van hoop en redding voor hen allen gevonden hebben. Toen verliet hij de kerk, ging in de sakristy en schreef het bericht, dat zijn vrouw ontvangen had.

Hoe ligt ge dan zoo jammerlijk vertreden, Gij, die zoo wijs waart, in uw droefheid neer 'k Bid u om Godes eer: Weer uit uw kranken geest zoo bittre smart; Draag niet den dood in 't hart, Noch toon, als hadt ge hem alreeds geleden, Zoo bleek gelaat. God riep haar, maar juist nu, Is ze eindlijk, en van uur tot uur, bij u.

Geef m'uw onbekrompen liefde Die zoo godd'lijk schoon en vrij 't Kwaad met liefde kon vergeven Waar 'k misdeed, vergeef ook mij! Zoo verliest het afscheid daaglijks Iets van d' al te bittre pijn; Zoo zal, als 'k de les wil leeren, Mijn verlies mijn winste zijn. Droefheid toch zal zachter stemmen Mijn nog ongetemd gemoed; Hooger streven in mij wekken, Streven naar het Hemelsch goed.

Het is een nacht van lichte pracht, Maar duistrer nacht is nooit verschenen; En als ik denk, dat gij nu zacht In droomen lacht, dan moet ik weenen Omdat ik U niet meer kan zien En nooit misschien zal wederzien. "Wanneer gij, doof voor jammerklacht en gillen, Voor bittre tranen, biddend liefdewoord, Den zond'gen dorst der zinnenlust blijft stillen En andrer vrede als eens mijn vrede stoort,

De droefheid van een vader, die vergrijsd in zorgvol weeten, bij het ziekbed wijlend van 't eenig kind, hoort hoe 't in koortsgloed ijlend de pracht der bonte vizioenen prijst. O bittre glimlach om gewaande prachten! O Vuurhel der verwoestende gedachten!

Verslagen hoorde zij 't bericht van de overeenkomst aan, Het wreede vonnis, dat haar dwong tot 't vreemde volk te gaan, En hoe zij, hooggeboren maagd, haar Christengodsdienst trouw, Moest trekken naar het heidensch land als Moorsche Koningsvrouw. Maar ach, geen smeeken baatte hier, noch bittre tranenvloed, Toen ging zij, zielsbedroefd en bleek, haar meester tegemoet.

Want het woud is arm, er is geen luchtstroom, en er is te veel water dat stilstaat om de harde wortels. Het bosch is forsch, maar doodsch en armzalig. Zoo was het leven der arbeiders om haar. En zij voelde zooals een vuurgezicht: Hun meisjes, ach, o pijn, o bittre pijn, de schoonheid, de bloeiende moederschoonheid, tot op een lage hoogte, en dan niet meer.

Vader en ik stilzwijgend, Met hart, dat snelt en bitteren mond hijgend Maar zielsverrukt door bidden en door vasten. En elk jaar heugt schooner U de pracht der verleden jaren, Toen ik, jongste, mijn vragen deed, En hoorde vader ons den oud gewijden zin verklaren Van Drank en bittre beet.

De blik, die nu door neevlen ziet, Wordt ras glimlachende opgeslagen; Want pijnlijke uren, dorre dagen, Zijn heilbeloften voor 't verschiet! Daar is een dag van licht en vrede Voor elken zwarten, bangen nacht; En houdt de Droefheid te avond wacht, De morgen brengt de Vreugde mede. O gij wier oog, de jaren door, Met bittre dropplen 't graf beparelt!