Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 20 juni 2025


Wij kunnen ook wel zoo echt dol en dartel, zoo ècht jong zijn o! konden wij u hier tooveren. Wij waren den Zondag na ontvangst van uwen lieven brief, en dezen Zondag weer met Anneke aan 't strand. Wij dachten aan u en spraken van u. Ah, kon u maar bij ons zijn, om naar 't woeste golvenspel te kijken, naar 't ongemeen mooie kleurenspel, dat de scheidende zonne tooverde aan het uitspansel.

Bezie haar als uwe kijkers zullen open zijn; verkeert gij later ooit in twijfel, weet gij niet wat te doen om goed te doen, ga dan om raad bij de Zonne; zij is warm en helder: wees zoo goed als zij warm, zoo eerlijk als zij helder is. Klaas, mijn man, zei Soetkin, ge spreekt tot een doove; kom en drink, mijn jongen. En de moeder stak den boorling hare schoone, blanke borsten toe.

Den 14den April gingen wy over den zonne keerkring. Vervolgens de koers veranderd hebbende, zeilden wy noord-noord-oost, en noord-oost-waarts, en wy wierden door stilte overvallen.

Het water vervriest in de kruiken in de schapraai; de kiekens zijn hard als hout; de worsten gansch berijmd; de boter is als steen, de olie geklonterd, het zout droog als zand in de zonne. Vorst is op handen, zeide Uilenspiegel. Zij zullen, in grooten getale, ons komen beschieten met donderbussen.

Den 14den April gingen wy over den zonne keerkring. Vervolgens de koers veranderd hebbende, zeilden wy noord-noord-oost, en noord-oost-waarts, en wy wierden door stilte overvallen.

Buiten onze burgtwal is de plaats, waarop de burgtheeren en de krijgers wonen. De ringdijk daaromheen is een uur groot, niet een zeemans, maar een zonne uur, waarvan tweemaal twaalf in een etmaal gaan. Aan de binnenzijde van den dijk is een plat, vijf voet beneden de kruin. Daarop zijn drie honderd kraanbogen, gedekt met hout en leder.

3 Zoden vormen de dakvorst. 4 Ovenhuis. 5 Tafel. En mocht ik maar twee zielen hebben, 'n mocht ik maar twee menschen zijn, 'k zou weven mij tweêrhande webben: een' webbe groef, een webbe fijn. Een webbe zou 'k, van zonne en zijde, mij weven, en van goudgespin; met boomen en met blaren, blijde, met meer als een schoon blomken in.

't Is morgen, en de zonne berst alhier, aldaar, ontembaar, uit den nachtelijken moederschoot: „Hier ben ik!” roept de zonne groot. „Hier ben ik!” En, ze doet den dauw, in 't veld, en al dat vochtig is, verdampen. Deur de glazen valt ze in 't huisgezin:–ontwekken zal 't!

Doch een hunner bleef den hoed met zooveel vriendschap vasthouden, dat Uilenspiegel hem den hoed moest afnemen, zeggende: Ongeduldige koeier, wacht ten minste tot het uur van melken daar is. Geef mij de helft van uw hoedeken, sprak de Smadelijke Broeder. Neen, sprak Uilenspiegel, want schadelijk ware het voor uwe hersenen half in de zonne en half in de schaduw te loopen.

Schoon, misschien, antwoordde Uilenspiegel, maar toch zoo frisch niet als gij, want zij zijn allen verbrand van de zonne. Lang nog stapten zij samen voort: Uilenspiegel was nadenkend en prevelde van tijd tot tijd: Die zielmissen zullen ze mij betalen. Welke missen en wie zal betalen? vroeg Nele.

Woord Van De Dag

verduldige

Anderen Op Zoek