Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 8 oktober 2025


Cornelis Blaeu loopt een blauwe scheen: de dichter is straks in de weer, om hem, met boertend rijm en met de belofte van een blauwe kous uit zijn kousenwinkel, op te beuren. Sijtje Blaeu wordt aangezocht door Filips van Ghysen, zeepzieder te Delft, Vondel weet op vernuftigen trant met hunne minnarij te schertsen, en te zinspelen zoo op het beroep van den vrijer, als op dat van 's vrijsters vader.

Maar Teun de Jager verborg de beide hoenders in den binnensten zak van zijn weitasch, dat er geen veertjen uitstak. "Ik zal me oolijk houen," zei hij tot zichzelven, "en reis kijken wat ze doet." Zoo wandelde hij het dorp door en den zandweg op, in stilte berekenende of het waarschijnlijk was dat Sijtje op dit uur van den dag thuis zou wezen of niet.

Dit drietal maakte te zamen het kleine huishouden van 't stulpje onder 't geboomte uit. En behalve hare grootmoeder en het ongelukkige kind, had Sijtje niemand liever dan Teun den Jager, en indien zij 't hart had gehad om ooit of ooit aan haar grootmoeders dood te denken, zou zij er misschien al heel na aan toe geweest zijn om zich voor te stellen Teun de Jagers vrouw te worden.

Maar gisterenavond had Sijtje hem erg geplaagd, want het was reeds de zesde dag van de jacht, en schoon Teun menig haas had thuisgebracht, hij had nog geen enkel patrijs geschoten. "Neen, Teun-broer!" had Sijtje gezegd: "haar, dat gaat nog; maar veeren kanje niet schieten; die zijn je te gauw of, maat!" "Hoeveel hoenders wilje, dat ik je morgen thuisbreng?" vroeg Teun.

Maar de oude grootmoeder mocht Teun graag hooren schertsen, en het doofstomme kind was overgelukkig als het hem naderen zag, en als hij het leerde knippen van steenen te maken om mosschen te vangen, en Sijtje zag Teun met groote, heldere, donkerblauwe oogen al heel vriendelijk aan, als hij den jongen voorthielp of liet hobbelen op zijn knie, tot hij van vreugd het eenig geluid maakte dat hij te voorschijn kon brengen.

"Alles slaapt nog," zei Teun de Jager tot zichzelven, "en Sijtje is zeker ook weer ingesluimerd. Zouën ze allegaar droomen?" "Gekheid!" vervolgde hij; en haalde zijn veldflesch te voorschijn; en, zich houdende alsof hij den hond toedronk: Komaan, Veldin! den eerste zen dood!" Daarop spande hij de beide hanen van zijn dubbelloop, en begon het jachtveld af te treden.

Aan Sijtje was niets meer te doen. Ieder weet, dat een schot hagel

"Ik zal 't je maar niet te zwaar opleggen, jongen!" antwoordde Sijtje. "Schiet er twee, en ik zel leuven dat je 't nog kenne." "'t Zel beuren, Sij!" riep de jager, en sloeg zijn arm om haar middel, "'t Zel beuren na je woorden, of mijn naam zal geen Teun de Jager meer zijn!" En hij trok haar naar zich toe. "Bedaard, Teun-tje!" riep het meisje; "geen gekheid hoor! Zoenen, ben je raar?

Het was reeds laat na het middaguur, en nog een vermoeiende klim en verre wandeling, ofschoon de afstand hemelsbreedte zoo groot niet was. Maar wat beteekende vermoeienis? Triomfant zou hij Sijtje met zijn jacht voor de oogen treden.

Hij was weer, even als in zijn slaap, ter jacht met de zonen van de ambachtsvrouw van Schoorl; evenwel niet in het Schoorler Veld, maar in het Berger Bosch. Hij droeg een nieuw jachtbuis met zonnige gouden knoopen, en Sijtje had hem de veer van een fazanten haan op de muts gestoken.

Woord Van De Dag

sanktie

Anderen Op Zoek