Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 juli 2025
En wel zooals ik reeds sinds lang vermoedde omdat gij er belang bij hebt iets te verbergen. Wij, van onzen kant hebben hetzelfde belang. Wij begrijpen elkander dus." Terwijl hij dus sprak scheen het alsof Thénardier, zijn blik op den heer Leblanc gericht, de dolken, die uit zijn oogen schoten, tot in het binnenste des harten van zijn gevangene wilde boren.
't Was op een dag, dat zij den heer Leblanc er toe overhaalde de bank te verlaten en in de laan te wandelen. Er woei een scherpe voorjaars-wind, die de twijgen der boomen deed ruischen. Arm in arm gingen vader en dochter voorbij de bank van Marius. Marius was achter hen opgestaan en oogde hen na, zooals in zulk een teederen zielstoestand gebruikelijk is.
Zie, mijn weldoener, geen brood, geen vuur. Mijn arme kinderen hebben geen vuur. Mijn eenige stoel is zonder mat. Een gebroken vensterruit! in zulk een weder! Mijn vrouw ziek te bed!" "Arme vrouw!" zei Leblanc. "Mijn kind gewond!" voegde Jondrette er bij. Door de komst der vreemden afgeleid, had het kind opgehouden te schreien en zag nu met alle aandacht naar de jonge dame.
Ook gevoelde hij er voor het eerst iets onbetamelijks in, om dien man, zelfs in zijn gedachte, met den bijnaam van Leblanc te bestempelen. Hij bleef dus eenige oogenblikken met gebogen hoofd staan en trok met zijn wandelstok figuren in het zand. Toen wendde hij zich plotseling in de tegenovergestelde richting der bank en ging huiswaarts. Dien dag vergat hij den maaltijd te gebruiken.
Na zijn gesprek met den man met den knuppel wendde Jondrette zich weder tot den heer Leblanc, en herhaalde zijn vraag met dien stillen, onbedwongen en vreeselijken lach, die hem eigen was: "Gij herkent mij dus niet?" De heer Leblanc zag hem in 't gezicht en antwoordde: "Neen."
Terwijl hij dus sprak zag Jondrette den heer Leblanc niet aan, die hem gadesloeg. Het oog van den heer Leblanc was op Jondrette, en dat van dezen op de deur gericht. Marius hield met ingehouden adem beiden in 't oog. Mijnheer Leblanc scheen bij zich zelven te vragen: "Is hij krankzinnig?"
Ha! zij zal hier voorbijgaan! Haar voeten zullen dit zand betreden, in deze laan op twee schreden van mij. Hij was in de grootste ontroering, hij wenschte zeer schoon te zijn, een ridderorde te hebben. Hij hoorde het zacht afgemeten gerucht van hun naderenden tred. Hij verbeeldde zich, dat mijnheer Leblanc een vergramden blik op hem sloeg. Zou mijnheer mij willen spreken? dacht hij.
Sedert eenige oogenblikken scheen de heer Leblanc al de bewegingen van Thénardier in 't oog te houden en te volgen, die, door zijn woede verblind en bedwelmd, heen en weder door het dievenhol liep, in het volle vertrouwen dat de deur goed bewaakt werd, in het bewustzijn dat hij een weerloos man in zijn macht had en zij negen tegen één waren, zelfs aannemende dat vrouw Thénardier slechts voor één man telde.
De gang was lang, de trap steil, Jondrette praatachtig; mijnheer Leblanc was zeker nog niet in het rijtuig; zoo hij in de gang, op de trap of op den drempel omzag, zou hij hem, Marius, in dit huis zien; vermoedelijk zou hij er door getroffen zijn en middel vinden hem nogmaals te ontsnappen, en dan was 't weder gedaan! Wat te doen? een weinig te wachten?
Daarop haastig zijn vrouw naderende, fluisterde hij haar in: "Zend de huurkoets weg!" Zij sloop naar buiten, terwijl haar man den heer Leblanc met beleefdheden overlaadde en een stoel aanbood. Een oogenblik later kwam zij terug en fluisterde hem in 't oor: "'t Is geschied."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek