Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 juli 2025
Jondrette had den tijd zijn oudste dochter in 't oor te fluisteren: "De vrek! wat meent hij dat ik met vijf francs kan uitvoeren? Mijn stoel en glasruit zijn er niet eens meê betaald. Men make nu nog kosten!" Ondertusschen had mijnheer Leblanc een groote bruine jas uitgetrokken, die hij over zijn blauwe jas droeg, en op den rug van den stoel geworpen.
Jondrette had de nieuwe, maar voor hem te groote jas, die de heer Leblanc hem gegeven had, nog niet afgelegd, en zijn kleeding bood nog altijd het contrast aan van jas en pantalon, 't welk naar Courfeyrac's meening het ideaal van den dichter daarstelde. Eensklaps zeide Jondrette luid: "Zeg eens! ik denk daar aan: in zulk een weêr als 't nu is, zal hij zeker met een huurrijtuig komen.
"Wie is die man?" vroeg de heer Leblanc. "Hij?" hernam Jondrette. "Een buurman, laat hij u niet hinderen." De buurman zag er zeer zonderling uit. Maar in de voorstad Saint Marceau zijn veel fabrieken van chemicaliën. De meeste werklieden in die fabrieken hebben een zwart gezicht. Overigens gaf het geheele voorkomen van den heer Leblanc het eerlijkst en onverschrokkenst vertrouwen te kennen.
De heer Leblanc hield zich lijdelijk. De bandieten bonden hem stevig, terwijl hij stond, met de voeten aan 't hoofdeneind der krib, die het verst van het venster en het dichtst bij den schoorsteen was. Toen de laatste knoop gelegd was, nam Thénardier een stoel en zette zich schier recht tegenover den heer Leblanc.
't Was goed, dat Jondrette deze vraag gedaan had, want juist kwam de heer Leblanc naar hem toe en sprak tot hem, op den toon van iemand, die een naam zoekt: "Ik zie dat ge wel zeer te beklagen zijt, mijnheer..." "Fabantou," antwoordde Jondrette haastig. "Mijnheer Fabantou! juist. Nu herinner ik mij." "Dramatisch artist, mijnheer, indertijd zeer toegejuicht."
Een soort van magnetisch instinct, dat den blik waarschuwt, veroorzaakte, dat de heer Leblanc schier tegelijkertijd met Marius omzag. Hij kon een gebaar van verwondering niet bedwingen, 't welk Jondrette opmerkte. "Ha, ik zie!" riep Jondrette, met een houding van welgevallen zijn jas dichtknoopende, "gij beziet mijn jas? Hij zit mij goed, niet waar, hij zit mij goed!"
"Verschoon mij, mijnheer," antwoordde de heer Leblanc op een beleefden toon, die op dit oogenblik iets zonderlings en machtigs had; "ik zie, dat ge een bandiet zijt." Wie heeft niet opgemerkt, dat de grootste booswichten een gevoelige plek hebben, dat monsters nog prikkelbaar zijn.
Thénardier! herkent ge mij nu?" Een nauwelijks zichtbare blos vloog over het voorhoofd van den heer Leblanc, en hij antwoordde, zonder dat zijn stem beefde of zich verhief, en met zijn gewone bedaardheid: "Evenmin!" Marius hoorde dat antwoord niet. Wie hem in dien oogenblik in de duisternis had gezien, zou hem voor verwilderd, wezenloos en verplet gehouden hebben.
Toen Thénardier tot den man met de bijl sprak, was hij met den rug naar den heer Leblanc gekeerd. Van dit oogenblik maakte deze gebruik, wierp met den voet den stoel, met de vuist de tafel omver, en in één sprong was hij met wonderbare vlugheid aan het venster, vóór Thénardier den tijd had gehad zich om te keeren.
En 't was een slangennest dat hij thans voor zijn oogen had. Deze ellendelingen moeten bedwongen worden, zeide hij. Geen der raadsels, welke hij gehoopt had opgelost te zien, was opgehelderd; alle, integendeel, waren misschien nog duisterder geworden, hij wist wegens het schoone meisje van het Luxemburg en den man, dien hij Leblanc noemde, niets dan dat Jondrette hen kende.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek