Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 8 oktober 2025
Die 't Vaderland in nood beschermt, Voor recht en vrijheid strijdt, Zich over weeûw en wees ontfermt, Geweld noch onrecht lijdt; Dien, zij hij boer, of edelman, Of burger, of soldaat, Dien prijs, wat prijzen mag en kan Als steunsel van den Staat. Dien reik m' alom, in ieder oord, Dat knielt voor God-alleen, Den laauwer, die den held behoort, En d' eikenkrans metéén!
Met Jan en Geertrui knielt hij neder, en de stervende vouwt de handen samen, doch na het gebed klaagt de kranke: »Ik kan niet bidden, niet gelooven, niets! Ik voel me zoo moede en bezwaard!" »Al kunt ge niet bidden," troost haar man, »uwe trouwe Hoogepriester bidt toch voor u." Zij knikt met het hoofd, en er volgt een pauze. »Wat klopt daar aan het raam?" vraagt zij.
Ik dank je, sprak ze, dat je me dit geleerd hebt en me geleerd hebt zóo gelukkig te zijn als we zijn en niet anders. Zie je, toen ik nog leefde, toen ik een mensch was, een vrouw, meende ik al geleefd te hebben, vóór ik je ontmoette, want ik had een man gehad en ik had kinderen van wie ik heel veel hield. Maar ik leerde pas het leven van jou, het leven zonder egoïsme en zonder verlangen; ik leerde dat van je dezen avond, of ... dezen dag, wat is het? O, je hebt me het leven gegeven en het geluk, en alles! En ik dank je, ik dank je! Zie je, je bent zoo groot en zoo sterk en zoo klaar en je hebt me gedragen naar je eigen Geluk, dat ook het mijne moest zijn, maar dat zoo hoog boven me was, dat ik het zonder je nooit bereikt zoû hebben! Want er was een grens voor me, die er niet voor jou was. Zie je, toen ik nog mensch was en zij lachte, terwijl zij hem vaster nam had ik een zuster en die voelde òok, dat ze een grens had tusschen haar en haar geluk, en ze voelde, dat ze dien grens niet kon overschrijden en was daar zoo ongelukkig om, dat ze vreesde gek te zullen worden. Maar ik, ik weet het niet: ik droomde, ik dacht, ik hoopte, ik wachtte, o ik wachtte en toen ben je gekomen, en je hebt me dadelijk doen verstaan, dat je geen mensch, geen man voor me mocht zijn, maar dat je méer voor me kon zijn: mijn engel, o mijn heiland, die me in zijn arm nam en me over den grens opdroeg naar zijn eigen hemel, waar hijzelve god was en mij madonna maakte. O, ik dank je, ik dank je! Ik weet niet hoe ik je danken kan, maar ik kan je alleen zeggen, dat ik van je hoû, dat ik je aanbid, dat ik mijn ziel neêrleg aan je voeten. Blijf zoo en laat me je aanbidden, terwijl je zoo knielt. Zoo mag ik je wel aanbidden, niet waar, terwijl jezelve knielt? Zie je, ik moet je ook biechten, zooals je mij wel eens deed, ging zij voort, en zij kón nu niet anders dan biechten, ik ben niet altijd eerlijk tegenover je geweest, ik heb me wel eens moeten voordoen
"Sta voor u zelven in, monnik," hernam Koning Richard eenigszins ernstig, maar stak dadelijk daarop den heremiet de hand toe, welke deze een weinig beschaamd en geknield kuste. "Gij doet minder eer aan mijne opene hand dan aan mijn gebalde vuist," zei de Koning; "gij knielt slechts neder voor de eerste, en voor de andere wierpt gij u lang uit op den grond."
De eene zuster knielt na de andere op den steen en biecht luid in aller tegenwoordigheid de misslagen en zonden, waaraan zij zich in den loop der week schuldig heeft gemaakt. De kapittelmoeders raadplegen na iedere biecht, en leggen luid de "penitentie" op.
In haar tegenwoordigheid kan hij niet langer zich bedwingen. Het verloren geluk wordt wakker in hem. Nu hij voor 't eerst en 't laatst zijn liefde heeft kunnen uiten, keert hij zich af van het meisje en wil vertrekken. Zij knielt voor haar vader, die verrast en begrijpend toezag, neer en smeekt: "O, Vader, vergeef mij! Weerhoud hem of ik sterf!
Ik ken er: hooge, edele geesten, die met koninklijken tred en opgericht hoofd heenschrijden over het goud; die het kunnen gebruiken zonder het te misbruiken; die het kunnen bezitten zonder er voor te zwichten; die het in de hand kunnen nemen zonder zich te branden.... Maar ach hoe velen zijn de slaven van het goud! Het goud echter kan het niet helpen, dat de mensch er voor knielt.
De geestelijkheid komt hen te gemoet met hoogopgestoken kruisen en vrome liederen zingend, en vol eerbied knielt de schare ter neder. Godfried werd tot koning van Jeruzalem verkozen. De edele ridder weigerde. Hij wilde geen gouden kroon dragen, waar Jezus gebloed had onder eene doornenkroon; hij vergenoegde zich met den titel van beschermer des Heiligen Grafs.
En de Opperpriester verrijst eindelijk, zichtbaar nu boven de oogen der menigte, in de gouden kazuifel, de witte kalot op de witgrijze haren en voorzichtig, langzaam plechtig, doen zijne handen de gebaren, die heiligen.... Kleintjes klinkt de bel en klinkt weêr en de menigte knielt, dicht in elkaâr gedrongen....
Waarom vertrokken, moedertjelief? Was mijn verpleging niet zorgzaam en teêr? Sta op! sta op toch! moedertjelief! Ik zal uw graf van zijn zoden ontdoen. En dan ontwaken de dooden uit het graf en trachten de achtergeblevenen te troosten: Wie beweent mij boven op aarde? Wie knielt op mijn grafheuvel neêr? Dochterlief! ga naar huis, mijn waarde!
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek