Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 oktober 2025
Hierop beval hij den gekken ridder, neer te knielen, vroeg hem zijn zwaard en bracht hem daarmee twee zoo duchtige slagen op de schouders toe, dat ieder ander dan onze standvastige held het daarbij van pijn zou uitgeschreeuwd hebben.
Uitgalmend, die de weerld besmetting dunkt. Waardig een troon voor zulk een Macht! Hoe schoon! Wat zijt gij grootsch, o Aarde! En als gij zijt De schaduw van een geest, nog lieflijker, Schoon kwaad zijn werk bevlekke, en of ook hij, Gelijk zijn schepping, zwak doch heerlijk zij, Dan zou ik kunnen knielen en u beiden Vereeren! Ja, ook nu aanbidt mijn hart. Hoe wonderbaar!
O Baker/ hoor ons juichen aan/ Als wij met U uit baak'ren gaan. O Baker/ groot in Lief en Leed/ In Kraamzaal of Saletje! Wie heeft zooveel als Gij reeds deedt' Gespeld in een Servetje! Wij knielen bidden voor U neer En zingen/ Baker/ U ter Eer.
Allen haatten zij hem, van de kleine kinderen af, die in de kerk gedragen werden, tot den plaatsbewaarder toe, een stijf en stram soldaat, die den slag bij Leipzig bijgewoond had. De predikant had wel willen knielen en hen smeeken barmhartig jegens hem te zijn. Maar een oogenblik later kwam een gevoel van smart en toorn over hem.
De hertogin houdt den dauphin vast, dat deze geen stap zal doen, de dauphin houdt vergeefs den hertog vast, om hem het knielen te beletten, en tracht vruchteloos hem te doen opstaan. Beiden weenden van aandoening, zegt Chastellain, en alle omstanders mede.
Dit gezang kwam uit het sombere gebouw, 't welk aan den tuin uitkwam. Juist toen het leven der duivelen verdween, scheen een engelenkoor in de schaduw te naderen. Cosette en Jean Valjean knielden. Zij wisten niet wat het was, zij wisten evenmin waar zij waren; maar beiden, de man en het kind, de boeteling en de onschuldige, gevoelden dat zij moesten knielen.
"'t Regent niet meer, hoe zou het kunnen regenen? Het Christusbeeld heeft den vloek van u genomen, opdat gij zijn spoorweg zoudt kunnen dienen." De man wankelde en greep met zijn hand in de lucht. "'t Is weg. 'k Geloof, dat het weg is. Nog zooeven was het over mij, maar nu..." Weer wilde hij knielen voor donna Micaela. "Dank mij niet," zei zij. "Maar hem, hem!" en zij wees op het Christusbeeld.
Hij had met de linkerhand den kraag, den kiel, het hemd en den draagband van Le Cabuc gegrepen. "Kniel!" herhaalde hij. En met een onweerstaanbare beweging boog de zwakke twintigjarige jongeling als een riet den forschen vierkanten werkman, en deed hem in het slijk knielen. Le Cabuc poogde zich te verzetten, maar 't was, als ware hij door een bovenmenschelijke hand aangegrepen.
Telkenmale dat hij over de straat ging met zijn monstrans, waarin zijn met hondevet gebakken ouwel stak, keek hij met grammoedige oogen naar de huizen, uit dewelke de vrouwen niet kwamen om neder te knielen, en kloeg hij bij den rechter al degenen aan, die de knie niet bogen voor zijnen afgod van water en bloem. De andere monniken volgden zijn voorbeeld.
"'t Was, ja, de tijd niet meer, dat Adam, forsch van spieren, Den nek bedwingen kon der ongetemde stieren, Den leeuw zijn kaken brak, den groven elefant Voor 't dreigen siddren deed van de op geheven hand: Dat Eva, als vorstin, den tijger aan haar voeten Zag knielen, 't pantherdier haar siddrend kwam begroeten; Dat de arend uit de lucht zich neêrvleide aan heur schoot: En de aanblik van haar oog, wat adem had, gebood.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek