United States or Portugal ? Vote for the TOP Country of the Week !


Jacoba weet niet meer waar ze zich bevindt; het donkere portaal is haar als een graf; maar altijd hoort ze toch die kreten; ja, ondanks haar verdooving nu zelfs sterker dan te voren. O, wat klaaglijk gesteun. Wat vreeselijke smart in dien toon. Ha, nu weet ze weer waar ze zich bevindt. Ginder ligt de jonkman wiens dierbaar beeld haar geheele ziel vervult.

Hij besluit in stilte, om Jacoba aan de theetafel ongemerkt eens wat nauwkeuriger waar te nemen; haar zoo noodig goeden raad te geven, en wanneer er méér reden tot bezorgdheid mocht zijn dan hij nu vermoedt, om haar dan al moest het ook in stilte wezen met zorg te behandelen zoodra hij van zijn reisje zal zijn teruggekeerd.

En Eva zal nu trachten goed te maken wat ze met het oog op dien vreemde misdeed. Ze zegt te hopen dat mijnheer Kartenglimp de afwezigheid der heeren toch zal ten goede houden. Neen, er is volstrekt geen gevaar; maar de lichte ongesteldheid van nicht Jacoba maakt oom Van Barneveld dikwijls zeer onrustig. Zeker zou hij echter zoo aanstonds terugkomen.

Maakte niet een medereiziger hem attent op een drietal forsche exemplaren, met dooreengestrengelde takken, die het volk het Jacobaprieel noemde, omdat er de landsvrouw Jacoba tweehonderd jaar geleden gaarne verwijld had? Heerlijk wonen moest het in Den Haag zijn voor eenen kunstenaar.

"Als het beter is dat ik niet zing en speel August, en vooral als ik er pa genoegen mee doe, dan kan ik het laten;" zegt Jacoba terwijl ze door een zekere bedrijvigheid bij het inschenken van de thee, den strijd tracht te bedekken dien het bedaard gegeven antwoord haar kost. "Fiks gesproken Coba!" zegt de generaal.

Zonder den schijnbaar kalmen pleegvader te doen bemerken dat diens onrust over Jacoba de oorzaak van hun overhaaste terugkomst is geweest; voorgevend dat Donerie's hoogstgevaarlijke toestand hem er toe besluiten deed, heeft August getracht den geliefden oom al aanstonds zooveel mogelijk gerust te stellen, door, bij het terugzien en ondervragen van Jacoba, een zoo luchtigen toon aan te slaan als de omstandigheden het gedoogden.

Hij behoeft zich immers 't vertelseltje maar te herinneren: Er was eens een koning, en die koning had een dochter. En er was een boerenjongen, en die boerenjongen was een gek. Uit er mee! Of hij Jacoba misschien toch even zien zou? Nu ja, zien; wie weet....! zoo heeft hij gedacht. En of het geen dwaasheid van Helmond geweest is om aan het voorstel van zijn jongen vriend gehoor te geven?

"Nou Krul, we benne immers onder de roos, want de juffrouw zal d'r niet van spreken niewaar?" "En gebruikt menheer Donerie nu in 't geheel geen medicijnen?" vraagt Jacoba. Man en vrouw Krul zien elkander veelbeteekenend aan: "Wel nee juffrouw. Nee zekerlijk niet!" zegt vrouw Krul. "Hoor is Antje, laten we nou voor God en ons geweten niet liegen.

Jacoba zinkt eensklaps voor het ijzeren bed op hare knieën neer; vat de hand van dien grijzen vader, drukt er haar voorhoofd in, en schreit. O God, ze schreit; maar toch, een oogenblik zóó zalig als dit, ze had het nog niet beleefd. "Bedaar, bedaar, klein onverstandig meisje. Kom, ga nu gauw wat rusten.

Met koud water die blanke slapen bevochtigen; immer koelend totdat een zachte slaap zijn oogleden sluit; en dan waken aan zijn sponde, en den doodsengel verjagen door de innigste gebeden? Hem met haar adem bijstaan als de zijne te ontvlieden dreigt; hem liefkoozen ... zoenen op die bleeke lippen...!? Neen! neen!! O groote God, neen! dat heeft Jacoba niet gezegd; zelfs niet gedacht in dezen stond.